ECLI:NL:GHARL:2018:5837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
21-001991-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de inzet van een politiehond en belemmering van aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1993, was in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 voor het belemmeren van de aanhouding van een medeverdachte. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 8 juni 2018, waarbij de advocaat-generaal de vernietiging van het vonnis en een bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat de inzet van de politiehond onrechtmatig was en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de inzet van de politiehond, die de verdachte heeft gebeten, niet onrechtmatig was. De verdachte had zich fysiek verzet tegen zijn aanhouding, wat de inzet van de hond rechtvaardigde. Het hof oordeelde dat er geen ernstige inbreuk was gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De tenlastelegging, die betrekking had op het belemmeren van de aanhouding van de medeverdachte, werd niet bewezen geacht. Het hof sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de aanhouding heeft belemmerd.

Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001991-17
Uitspraak d.d.: 22 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere , van 4 april 2017 met parketnummer 16-266525-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd en veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S.J. van der Woude, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie [plaats] , heeft verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van
€ 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de politierechter de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Volgens de raadsman bestond voor de inzet van de politiehond – het inbijten op verdachte – en het ruim één minuut laten doorbijten van die hond geen noodzaak. De inzet van de politiehond was dan ook onrechtmatig. Door een politiehond op dergelijke wijze in te zetten is in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake geweest van een onmenselijke en vernederende behandeling van verdachte. Nu dit handelen zich heeft voorgedaan gedurende het opsporingsonderzoek en het voorts om een betrekkelijk gering strafbaar feit gaat, moet het voorgaande tot gevolg hebben dat het openbaar ministerie niet meer ontvankelijk is in de vervolging voor dit feit, aldus de raadsman.
De raadsman voert verder aan dat van het optreden van de politiehond onvolledig verslag is gedaan. Dit zou een doelbewuste poging van de politie opleveren om de waarheid te bemantelen en om verdachte een eerlijk proces te onthouden. De verbalisanten hebben geen duidelijke beschrijving gegeven van hetgeen zij daadwerkelijk hebben gezien van het optreden van de hond. Met name het doorbijten van de politiehond wordt verzwegen. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] kan enkel worden opgemaakt dat de hond pas na het boeien van verdachte is “losgemaakt”. Over de omstandigheid dat de hond gedurende een minuut op uiterst gewelddadige wijze heeft doorgebeten wordt niets gerelateerd. Ook worden de feiten verdraaid door het te doen voorkomen dat de inzet van de politiehond noodzakelijk was wegens het gevaar dat verdachte vormde. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, aldus de raadsman. Ook om deze reden verzoekt de raadsman het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. Volgens de advocaat-generaal is er geen sprake geweest van een doelbewuste poging van de politie om de feiten te verdraaien. Meerdere verbalisanten relateren dat verdachte niet onder controle was te krijgen. Pas op het moment dat verdachte klappen van de wapenstok kreeg en de politiehond werd ingezet, kon verdachte onder controle worden gebracht. De politiehond is op dat moment terecht ingezet, aldus de advocaat-generaal.

De feitelijke gang van zaken rond de aanhouding van verdachte

Het hof leidt uit het procesdossier de volgende feitelijke gang van zaken af. Naar aanleiding van een melding dat er ruzie zou zijn in het uitgaansgebied op [plein] te [plaats] is politiepersoneel ter plaatse gegaan. Op [plein] zagen verbalisanten [verbalisant 2] en [benadeelde 1] dat er 30 tot 40 mensen voor club [bedrijfsnaam] stonden en dat er een grimmige sfeer hing. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat diverse mensen elkaar aan het duwen en trekken waren. Van de aanwezige personen viel één persoon in het bijzonder op, namelijk [naam] . Volgens verbalisant [verbalisant 2] zocht deze persoon constant ruzie met andere mensen en was hij de gespannen sfeer aan het opstoken. Verbalisant [benadeelde 1] heeft de groep van [naam] – waar verdachte ook deel van uitmaakte – vervolgens verzocht om [plein] te verlaten. Een deel van de groep verplaatste zich hierna naar het [straat] . Volgens [benadeelde 1] ontstond daar opnieuw een grimmige sfeer en stond de situatie op het punt van escaleren. [benadeelde 1] besloot daarom dat [naam] aangehouden moest worden wegens het verstoren van de openbare orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de camerabeelden van de aanhouding van [naam] getoond. Op deze camerabeelden is – voor zover van belang – te zien dat verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] richting een groep van vier mannen lopen. In deze groep bevinden zich onder meer [naam] , verdachte ( [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte] . Ten einde [naam] aan te houden lopen verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de groep in. Op dat moment staat verdachte tussen verbalisant [benadeelde 1] en [naam] in. [naam] wordt vervolgens door verbalisant [benadeelde 2] vastgepakt, waarna de groep met verbalisant [benadeelde 2] en [naam] meebeweegt. Verdachte wordt hierna door verbalisant [benadeelde 1] naar de grond gesleurd aangezien hij, volgens [benadeelde 1] , de aanhouding van [naam] aan het belemmeren is. Op het moment dat verdachte naar de grond wordt gesleurd laat verbalisant [benadeelde 2] [naam] los en loopt hij, met de verbalisanten [verbalisant 2] en [benadeelde 1] , richting verdachte. Verdachte wordt daarna door [benadeelde 2] aangehouden (blijkens het proces-verbaal wegens het beletten/belemmeren van de aanhouding van [naam] ).
Nadat verdachte is aangehouden weet hij zich na enkele seconden los te rukken van verbalisant [benadeelde 2] . Verdachte probeert weg te rennen maar wordt tegengehouden door de inmiddels gearriveerde verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] . [verbalisant 3] pakt verdachte bij zijn arm vast terwijl [verbalisant 1] verdachte tweemaal een klap geeft met zijn wapenstok. De hond van hondengeleider [verbalisant 1] bijt verdachte. Verdachte komt hierdoor tot stilstand en wordt door verbalisant [benadeelde 2] en de ter plaatse gekomen verbalisant [verbalisant 4] onder controle gebracht. Nadat verbalisant [verbalisant 4] verdachte geboeid heeft, wordt de politiehond door verbalisant [verbalisant 1] losgemaakt. De politiehond heeft op dat moment ongeveer één minuut en 13 seconden onafgebroken gebeten in het linkerbeen van verdachte.
Uit het door [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2016 [1] blijkt dat [verbalisant 1] – op het moment dat hij op het [straat] is gearriveerd – in de veronderstelling is dat de aanhouding van [naam] wordt belemmerd door derden. [verbalisant 1] hoort een persoon “laat hem los, laat hem gaan” schreeuwen, terwijl [naam] wordt aangehouden. Hierop haalt [verbalisant 1] de politiehond uit het surveillancevoertuig teneinde – voor zover van belang – een eventuele aanhouding af te dwingen. [verbalisant 1] loopt vervolgens in de richting van verbalisant [benadeelde 2] en verdachte en ziet dat verdachte zich aan [benadeelde 2] onttrekt en weg probeert te rennen. Nadat verbalisant [verbalisant 3] verdachte ook niet onder controle krijgt, is [verbalisant 1] van mening dat verdachte een direct gevaar vormt voor zijn collega’s. [verbalisant 1] maakt vervolgens een afweging en is kennelijk in de veronderstelling dat het inbijten van de politiehond op verdachte een verantwoorde manier is om een einde te maken aan het gevaar dat verdachte voor zijn collega’s vormt. De politiehond wordt vervolgens ingezet op de wijze zoals vermeld in het proces-verbaal, zij het dat in het proces-verbaal niet wordt vermeld dat het bijten ongeveer één minuut en dertien seconden heeft geduurd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat door de inzet van de politiehond en de wijze van verbaliseren geen ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte het bijten van de hond over zichzelf heeft afgeroepen door zich fysiek heftig tegen zijn aanhouding te verzetten. Dat verbalisant [verbalisant 1] voor wat betreft de inzet van de politiehond en het gegeven bijtcommando ook een andere beslissing had kunnen nemen dan hij heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders. Er bestaat dus geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Het voorgaande brengt mee dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 december 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meerdere handeling(en), gedaan door één of meerdere ambtena(a)r(en), namelijk door [verbalisant 3] en/of [benadeelde 1] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten (als politieambtena(a)r(en)), ondernomen ter uitvoering van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering, te weten de aanhouding (en het wegvoeren) van [naam] , heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door met geweld eenmaal of meermalen tegen die [verbalisant 3] en/of [benadeelde 1] te duwen en/of tussen die [verbalisant 3] en/of [benadeelde 1] en die [naam] in te gaan staan en/of (daarbij) eenmaal of meermalen slaande en/of zwaaiende bewegingen met zijn armen te maken in de richting van die [verbalisant 3] en/of [benadeelde 1] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aanhouding van [naam] niet rechtmatig was aangezien er geen sprake was van verstoring van de openbare orde. Het belemmeren van die aanhouding levert derhalve geen strafbaar feit op zodat vrijspraak moet volgen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de aanhouding van [naam] niet heeft belemmerd. Verdachte en [naam] werden ingesloten door twee agenten. De agent die achter [naam] stond hield [naam] aan. De agent die voor verdachte stond kreeg vragen van verdachte. Verdachte is niet tussen de agenten in gaan staan, maar stond er al en is daar gebleven. Dit is hem echter niet ten laste gelegd. Uit de camerabeelden blijk ook niet dat verdachte zwaaiende bewegingen met zijn armen heeft gemaakt. Op het moment dat het groepje van verdachte is opgeschoven kreeg verdachte een enorme zwieper van een agent. De politie hield zich vervolgens bezig met hem. Gelet op het voorgaande kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Ondanks dat het gedrag van verdachte enigszins belemmerend is geweest, is niet gebleken dat verdachte geduwd heeft of gezwaaid heeft met zijn armen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het belemmeren van de aanhouding van [naam] . Volgens de advocaat-generaal is te zien dat het er opgefokt aan toe gaat. Er kan echter niet bewezen worden dat verdachte slaande of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Wel kan worden gezegd dat verdachte tussen de agent (het hof begrijpt: verbalisant [benadeelde 1] ) en [naam] is in gaan staan. Voorgenoemde gedraging duidt naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op het belemmeren van de aanhouding van [naam] . Temeer nu verdachte, op het moment dat de aanhouding is aangekondigd door verbalisant [benadeelde 2] , met [naam] meebeweegt, aldus de advocaat-generaal.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Op basis van de in het dossier aanwezige camerabeelden heeft het hof niet kunnen vaststellen dat verdachte de aanhouding (en het wegvoeren) van [naam] heeft belet, belemmerd of verijdeld. Uit de camerabeelden leidt het hof enkel af dat verdachte, op het moment dat verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] [naam] wilden aanhouden, tussen [naam] en verbalisant [benadeelde 1] in staat. Verdachte is echter niet opzettelijk tussen deze personen in gaan staan aangezien hij daar al stond op het moment dat de verbalisanten de groep inlopen. De periode dat verdachte tussen [benadeelde 1] en [naam] is in blijven staan, terwijl [naam] door [benadeelde 2] werd vastgepakt en weggevoerd, betreft hooguit enkele seconden en is van dermate korte duur dat deze gedraging niet aangemerkt kan worden als strafbare belemmering in de zin van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verder is ook niet gebleken dat verdachte op een later moment de aanhouding van [naam] heeft belet, belemmerd of verijdeld. Uit de camerabeelden kan enkel worden afgeleid dat verdachte door [benadeelde 1] naar de grond werd gesleurd en daarna zelf wordt aangehouden door verbalisant [benadeelde 2] . [naam] wordt vervolgens weggevoerd, terwijl verdachte zich probeert te onttrekken aan zijn eigen aanhouding. In de enkele seconden tussen het moment dat verdachte zich onttrekt aan zijn aanhouding en het moment dat hij door de politiehond wordt gebeten, blijkt niet dat verdachte bezig was met de aanhouding van [naam] . Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.L. Stuiver en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.D. de Boer, griffier,
en op 22 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. Dijkstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.P. 19 e.v. van het dossier.