ECLI:NL:GHARL:2018:5817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
21-002042-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging tegen [benadeelde 1] door verdachte en medeverdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, samen met medeverdachten, is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen [benadeelde 1]. De feiten vonden plaats op 12 en 14 mei 2015 in Tiel, waar de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij gewelddadige aanvallen op [benadeelde 1]. Tijdens de zittingen heeft de verdachte zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en het bewijs voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Het hof heeft de straffen gematigd tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, mede vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.260,32, als gevolg van de bewezen feiten. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002042-16
Uitspraak d.d.: 26 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 5 april 2016 met parketnummer 05-780061-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1992] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.L. de Gier, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 en 4 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof komt tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Daarom zal het hof het vonnis waarvan beroep - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2015 te Tiel, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten een parkeerplaats aan de [locatie] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit het (meermalen) met de vuisten en met veel kracht slaan tegen het hoofd en/of schoppen tegen het lichaam van en/of het uit een auto trekken van die [benadeelde 1] , welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, waaronder een verwonding bij een oog, bij die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Tiel, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten aan/bij de [locatie] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit het op de grond werken van die [benadeelde 1] en/of het (meermalen) slaan, waaronder (in elk geval) met een volle vuistslag, tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] en/of het (meermalen) schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 1] , welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, waaronder blauwe plekken en verwondingen aan het linkeroog bij die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting heeft verdachte betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten ontkend. De raadsman heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de feiten die in hoger beroep nog aan de orde zijn in de strafzaak tegen verdachte.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. [1]
Verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet samen met zijn medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan twee misdrijven waarvan [benadeelde 1] aangifte heeft gedaan. Deze misdrijven maken naar het oordeel van het hof deel uit van een reeks van misdrijven gericht tegen [benadeelde 1] en/of zijn familie. Van deze andere misdrijven is eveneens aangifte gedaan door [benadeelde 1] , zijn vader [benadeelde 2] en zijn zus [benadeelde 3] . Het hof is van oordeel dat de verklaringen van deze aangevers elkaar over en weer ondersteunen en daarnaast ook voldoende steun vinden in bewijsmateriaal uit andere bronnen om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat de feiten niet op zichzelf staan. [benadeelde 1] is telkens het slachtoffer van de feiten geweest. De andere slachtoffers zijn familieleden van hem. De feiten zijn in een korte periode begaan door [medeverdachte 1] , en/of bekenden van hem, zoals verdachte. Er was al langer sprake was van een conflict tussen [medeverdachte 1] en [benadeelde 1] . Gelet op de overeenkomsten tussen de beide resterende aan verdachte ten laste gelegde feiten en de overige omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat een en ander in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
feit 2: openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 1] op 12 mei 2015
De aangifte van [benadeelde 1] houdt in dat hij op 12 mei 2015 omstreeks 22:15 uur met een zwarte Renault Clio naar een parkeerplaats aan de [locatie] in Tiel reed om [getuige 1] op te halen. Kort voordat [benadeelde 1] naar die parkeerplaats reed, had hij [getuige 1] aan de telefoon. Toen zei [getuige 1] tegen hem dat hij naar de parkeerplaats zou komen. [benadeelde 1] parkeerde zijn auto op de parkeerplaats en haalde de centrale deurvergrendeling eraf omdat [getuige 1] naast zijn auto stond. Op dat moment zag hij alleen [getuige 1] staan. Nadat hij de centrale deurvergrendeling eraf had gehaald werden ineens beide portieren van zijn auto opengetrokken. Toen de portiers openstonden werd [benadeelde 1] van beide kanten belaagd. Hij werd meerdere malen tegen zijn hoofd geslagen door [medeverdachte 2] en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Zij sloegen beiden met de vuisten tegen zijn gezicht. Hij werd ook getrapt door [medeverdachte 2] en [verdachte] . [benadeelde 1] zag dat [medeverdachte 1] hem ook begon te slaan. Tijdens het krijgen van de klappen kon [benadeelde 1] zijn autogordel afdoen en vervolgens rende hij de auto uit. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] renden een stukje achter hem aan. Zij kregen hem niet te pakken. Toen [benadeelde 1] terugkwam bij zijn auto waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] inmiddels weg. [benadeelde 1] zag [getuige 1] , die was gevlucht, ook niet meer. [benadeelde 1] reed naar de woning van [getuige 1] . Hij zag dat [getuige 2] daar stond. [getuige 1] zat in de auto van [getuige 2] of stapte net in die auto. [benadeelde 1] reed even later samen met [getuige 1] naar zijn woning, waar zij de politie belden. [2]
De telefonische melding van [benadeelde 1] kwam op 12 mei 2015 kwam omstreeks 22:40 uur binnen bij de politie. De melding houdt onder meer in dat [benadeelde 1] was mishandeld door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Uit RDW-gegevens komt naar voren dat [medeverdachte 1] de houder was van het kenteken [kenteken] van een zwarte Ford Ka. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 12 mei 2015 werd aangesproken door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] tegen hem zei dat hij moest instappen in een Zwarte Ford Ka. Die auto werd op dat moment bestuurd door [medeverdachte 2] . [getuige 1] stapte achterin de auto en reed samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rond in Tiel. [getuige 1] zag dat [medeverdachte 1] op een parkeerterrein contact had met [verdachte] . [verdachte] stapte ook in de auto en ging naast [getuige 1] op de achterbank zitten. [getuige 1] heeft verklaard dat er steeds tegen hem werd gezegd: "nu ga jij er voor zorgen dat wij [benadeelde 1] te pakken krijgen". [getuige 1] moest [benadeelde 1] bellen en met hem afspreken op een parkeerplaats aan de [locatie] in Tiel. [getuige 1] had rond 22:00 uur telefonisch contact met [benadeelde 1] en hij zei toen tegen hem dat hij op de parkeerplaats zou wachten. [benadeelde 1] kwam omstreeks 22:20 uur in een zwarte Renault Clio de parkeerplaats oprijden. Toen [getuige 1] naar de auto liep, slopen [medeverdachte 1] en [verdachte] achter hem aan. Nadat beide portieren waren opengetrokken zag [getuige 1] dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] de auto indoken en dat zij [benadeelde 1] alle drie begonnen te slaan. [4]
De getuige [getuige 2] heeft tijdens zijn verhoor over gebeurtenissen op 12 mei 2015 verklaard dat hij rond 22:30-23:00 uur werd gebeld door [getuige 1] die hem vertelde dat hij was vastgehouden door personen die [benadeelde 1] zochten. Daarna kwam [getuige 1] naar [getuige 2] toe en vertelde hij hem alles. [getuige 2] kent de door [getuige 1] bedoelde personen. Kort voor zijn getuigenverhoor zag [getuige 2] [medeverdachte 1] bij de balie van het politiebureau staan. Volgens [getuige 2] is [medeverdachte 1] de hoofdpersoon. [5]
[verdachte] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allebei kent. Hij heeft [medeverdachte 1] soms zien rijden in een Ford Ka. Hij is ook wel eens met hem meegereden in deze auto. [6] Bij het digitale onderzoek aan de mobiele telefoon van [woonplaats] werd in de telefoonlijst het telefoonnummer [telefoonnummer] met daarbij de naam " [alias] " aangetroffen. In een melding over [medeverdachte 2] werd door een familielid van hem doorgegeven dat hij gebruik maak van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [7]
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] elkaar kennen. Op 12 mei 2015 reden zij alle drie samen met [getuige 1] in de zwarte Ford Ka naar het parkeerterrein. De verklaring van [getuige 1] over de gebeurtenissen op het parkeerterrein komt op belangrijke punten overeen met de verklaring van [benadeelde 1] . Het is niet aannemelijk geworden dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd om verdachte en zijn medeverdachten ten onrechte te beschuldigen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de telefonische melding kort na de gebeurtenissen binnenkwam bij de politie en dat de inhoud van die melding in essentie overeenkomt met de inhoud van de later afgelegde verklaringen. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte feit 2 samen met zijn medeverdachten heeft begaan.
feit 3: openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 1] op 14 mei 2015
Ut de aangifte van [benadeelde 1] volgt dat hij enkele dagen na het incident op 12 mei 2015 opnieuw werd geschopt en geslagen door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . [benadeelde 1] reed op 14 mei 2015 omstreeks 16:30 uur met de fiets over het fietspad achter sporthal [nam sporthal] aan de [locatie] te Tiel. Toen hij ter hoogte van de school naast de sporthal fietste zag hij [medeverdachte 2] en [verdachte] in de bosjes zitten. Hij schrok en fietste hard weg in de richting van de parkeerplaats van de sporthal. Toen hij de parkeerplaats op wilde fietsen zag hij [medeverdachte 1] aan komen rennen. Nadat [benadeelde 1] van zijn fiets stapte, pakte [medeverdachte 1] hem direct vast. [medeverdachte 2] en [verdachte] pakten hem vervolgens van achteren vast, waarop hij werd gevloerd. Terwijl [benadeelde 1] op de grond lag werd hij meerdere malen tegen zijn hele lichaam geschopt en geslagen door de drie personen. Hij kon zien dat hij een vuistslag van [medeverdachte 1] op zijn linker wenkbrauw kreeg. Hierdoor werd zijn linkeroog dik en sprong een ader in dat oog. Hij had daarnaast blauwe plekken over zijn hele lichaam. Nadat [benadeelde 1] een aantal keren hard om hulp had geroepen zag hij dat de drie jongens ophielden met slaan en schoppen. Volgens [benadeelde 1] hadden mensen, die op het parkeerterrein aanwezig waren, de politie al gebeld. [8]
Bij de meldkamer van de politie kwamen twee 112-meldingen binnen over gebeurtenissen bij de sporthal aan de Wadenooijenlaan in Tiel. De eerste melder zag iemand in het gras liggen die op de grond werd gehouden door een paar mensen. Deze melder hoorde iemand schreeuwen: "bel de politie" en hij zag even later drie mannen voorbij rennen. De tweede melder zag dat een jongen in elkaar werd geslagen en getrapt door een groep die bestond uit drie of vier buitenlandse jongens. [9]
Eén van twee melders, [getuige 3] , is enkele maanden later telefonisch gehoord. Uit dit verhoor is gebleken dat [getuige 3] rond het tijdstip van de melding hoorde dat iemand om hulp riep. Hij keek in de richting waar het roepen vandaan kwam. Hij zag in het hoge gras, tussen de [locatie] en de sporthal [nam sporthal] , drie mannen die ergens boven en voorover gebogen stonden. Hij zag ook dat deze mannen slaande bewegingen maakten. Hierna zag hij dat deze drie mannen in zijn richting kwamen rennen. De mannen renden hem vervolgens voorbij. [getuige 3] denkt dat de mannen van Marokkaanse afkomst waren. Zij hadden in ieder geval een getinte huidskleur. [getuige 3] liep vervolgens naar het slachtoffer. Hij hoorde het slachtoffer zeggen dat de mannen hem al eens eerder hadden bedreigd. Hij hoorde het slachtoffer ook namen noemen. Ten tijde van het telefonische verhoor van [getuige 3] op 26 juni 2015 wist hij niet meer welke namen het slachtoffer had genoemd. [10]
Het hof is van oordeel dat verklaring van aangever [benadeelde 1] over feit 3 niet op zichzelf staat maar voldoende steun vindt in bewijsmateriaal uit een andere bron. De aangifte van [benadeelde 1] wordt wat betreft de kern van het verwijt - het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen een persoon - op essentiële punten bevestigd door de inhoud van de 112-meldingen en de verklaring van melder [getuige 3] . De informatie over de geweldplegers in de meldingen sluit ook aan bij de verklaring van aangever over de verdachten van de openlijke geweldpleging. Daarbij komt dat de aangifte van openlijke geweldpleging op 14 mei 2015 niet op zichzelf staat maar in onderling verband en samenhang moet worden bezien met de bewijsmiddelen voor de openlijke geweldpleging op 12 mei 2015 waarbij verdachte en zijn medeverdachten eveneens waren betrokken, alsmede het gegeven dat er in dezelfde periode nog meer aangiften van [benadeelde 1] en zijn familie zijn geweest, waarop veroordelingen van de medeverdachten zullen volgen of zijn gevolgd, binnen welke context ook de incidenten op 12 en 14 mei 2015 hebben plaatsgevonden. Het hof komt daarom tot een bewezenverklaring van feit 3.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op
of omstreeks12 mei 2015 te Tiel, met
een ander ofanderen, op of aan de openbare weg, te weten een parkeerplaats aan de [locatie] ,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaatsopenlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit het
(meermalen
)met de vuisten en met veel kracht slaan tegen het hoofd en
/ofschoppen tegen het lichaam van
en/of het uit een auto trekken vandie [benadeelde 1]
, welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, waaronder een verwonding bij een oog, bij die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad;3.
hij op
of omstreeks14 mei 2015 te Tiel, met
een ander ofanderen, op of aan de openbare weg, te weten aan/bij de [locatie] ,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit het op de grond werken van die [benadeelde 1] en
/ofhet
(meermalen
)slaan, waaronder (in elk geval) met een volle vuistslag, tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] en
/ofhet
(meermalen
)schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde 1] ,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, waaronder blauwe plekken en verwondingen aan het linkeroog bij die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met algemene voorwaarden en een bijzondere voorwaarde, te weten een contactverbod met de slachtoffers.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders meermalen openlijk geweld gepleegd. Dit geweld was telkens gericht tegen het slachtoffer met wie één van zijn medeverdachten een conflict had. Dit slachtoffer is gewond geraakt.
In het voordeel van verdachte weegt wel mee dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 2 mei 2018 niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Na de pleegperiode van de bewezenverklaarde feiten is hij ook niet meer voor soortgelijke feiten in aanraking gekomen met politie en justitie.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij al bijna twee jaar via een uitzendbureau werkt. Hij werkt 40 tot 50 uur per week. Het is bezig met de aflossing van zijn schulden.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zichzelf passende sancties. Wel zal de duur van de op te leggen taakstraf worden verminderd omdat verdachte deze straf naast zijn werk zal moeten uitvoeren. In strafmatigende zin weegt verder mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het ERVM is overschreden tijdens de behandeling van het hoger beroep. Gelet op deze termijnoverschrijding wordt de duur van de op te leggen taakstraf en de voorwaardelijke gevangenisstraf ook gematigd.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, passend en geboden is.
Het hof zal - in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal - geen bijzondere voorwaarde verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de noodzaak van een contactverbod met de slachtoffers onvoldoende is gebleken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 3.800,93, bestaande uit een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.300,93 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
reiskosten € 33,55
lek gestoken banden en uitbalanceren banden € 130,00
verlies arbeidsvermogen € 516,75
kapotte kledingstukken € 259,97
medische uitgaven € 360,66.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.585,48, bestaande uit een bedrag van € 1.000 aan immateriële schade en een bedrag van € 585,48 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen. Met betrekking tot de begroting van die schade overweegt het hof als volgt.
De vordering van de benadeelde partij is ook ingediend in de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De bewezenverklaringen ten aanzien van verdachte en deze medeverdachten lopen uiteen. Het hof zal daarom de toewijsbare schadevergoeding zo nauwkeurig mogelijk uitsplitsen (en waar nodig schatten) per bewezenverklaard feit, opdat daarna kan worden vastgesteld voor welke schade verdachte, al dan niet hoofdelijk met één of meer (verschillende) medeverdachte(n), aansprakelijk is, op grond van het bepaalde in art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding in verband met kapotte kleding is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat dergelijke schade is ontstaan ten gevolge van de feiten 2 en 3, die verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft begaan, en twee feiten waarvoor verdachte niet wordt veroordeeld.
Het hof rekent (behoudens afrondingsverschillen) een kwart van de schade aan elk van de vier schadeveroorzakende gebeurtenissen toe.
Op dezelfde wijze rekent het hof de reiskosten naar de politie, die blijkens het dossier mede verband houden met ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] bewezenverklaarde feiten, voor één vijfde deel toe aan die vijf feiten. Dat leidt ertoe dat aan elk feit één vijfde deel van de reiskosten toegerekend zal worden. Er is dan telkenmale één/vijfde deel van de reiskosten toe te rekenen aan de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten 2 en 3 en drie andere feiten die bewezen zijn verklaard in de zaken van de medeverdachten.
De reiskosten die verband houden met bezoeken aan huisartsenpost/ziekenhuis en huisarts worden op dezelfde wijze voor een kwart toegerekend aan de feiten 2 en 3 en twee andere strafbare feiten die bewezen zijn verklaard in de zaken van de medeverdachten.
In de vordering ter zake van de gemaakte reiskosten die verband houden met herstel van de kapotte banden en de kosten van vervanging/uitbalanceren van de banden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien alleen medeverdachte [medeverdachte 2] voor het schadeveroorzakende feit (leksteken banden) is veroordeeld. Hetzelfde geldt voor alle verdere schade die verband houdt met de incidenten op 20 juni 2015 en 6 juli 2015, aangezien die feiten niet ten aanzien van verdachte zijn tenlastegelegd of bewezenverklaard.
De schade met betrekking tot verlies van arbeidsvermogen is voldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat iemand met een 0-urencontract bij ziekte niet wordt doorbetaald. Op basis van de brief van de werkgever wordt de schade als volgt toegerekend: aan feit 3 voor een bedrag van € 117,00 (18 uren x uurloon € 6,50). Het meer gevorderde ziet op een alleen ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] bewezenverklaard feit en daarin zal de benadeelde partij in deze zaak dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schade wegens medische uitgaven ziet blijkens de toelichting op het incident op 20 juni 2015. Daarvan is verdachte vrijgesproken in eerste aanleg. In hoger beroep is dit feit niet meer aan de orde. In de vordering met betrekking tot deze schadepost zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, die het hof toewijsbaar acht op grond van art. 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, gelet op het aan de benadeelde partij toegebrachte lichamelijk letsel, acht het hof toekenning van een bedrag van steeds € 500,00 in verband met de feiten 2 en 3 billijk, gelet op de aard en de ernst van die feiten, de gevolgen die zij hebben gehad voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, deels omdat het ziet op een feit dat niet ten aanzien van verdachte bewezen is verklaard en deels omdat bij de huidige informatie naar het oordeel van het hof geen aanspraak op méér smartengeld bestaat.
Schade feit 2:
Reiskosten € 6,67
Kapotte kledingstukken € 64,99
Immateriële schadevergoeding € 500,00
Totaal € 571,66.
Schade feit 3:
Reiskosten € 6,67
Kapotte kledingstukken € 64,99
Verlies van arbeidsvermogen € 117,00
Immateriële schadevergoeding € 500,00
Totaal € 688,66.
Op grond van het voorgaande zal ten aanzien van verdachte de vordering worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.260,32, als schade die de benadeelde partij ten gevolge van de feiten 2 en 3 heeft geleden.
Wettelijke rente
Nu de toe te wijzen schadevergoeding bestaat uit veel verschillende deelbedragen uit verschillende strafbare feiten met uiteenlopende data waarop de schadeposten rentedragend worden, niet alle gegevens beschikbaar zijn om de precies ingangsdata van de rente te bepalen en het ook daarbuiten niet doenlijk is deze in deze zaak uit te splitsen, bepaalt het hof de ingangsdatum voor de totale schade op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode (12 mei – 14 mei 2015) waarin alle schade is veroorzaakt, te weten op 13 mei 2015.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade ad in totaal € 1.260,32 zijn naast verdachte ook de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gehouden. Zij zijn derhalve met zijn drieën hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zullen ook de anderen daardoor zijn bevrijd van hun betalingsverplichting.
Om te bevorderen dat de schade inclusief de wettelijke rente door verdachte wordt vergoed, zal het hof – eveneens hoofdelijk, zoals hierboven uiteengezet – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 4.532,-, bestaande uit een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade en een bedrag van € 1.032,- aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep omdat verdachte bij dit vonnis is vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Gelet op de vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit in eerste aanleg is verdachte ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De benadeelde partij kan daarom ook niet meer in haar vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.260,32 (duizend tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 260,32 (tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.260,32 (duizend tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 260,32 (tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. M. Barels, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. C.M.E. Lagarde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 26 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M.E. Lagarde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna te melden bewijsmiddelen zijn gevoegd als bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 9 september 2015 door [verbalisant 1] , brigadier, werkzaam bij de Eenheid Oost-Nederland.
2.proces-verbaal van aangifte d.d. 18 mei 2015, p. 269-271, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] .
3.mutatierapport d.d. 13 mei 2015, p. 266-267.
4.proces-verbaal van aangifte d.d. 18 mei 2015, p. 275-277, inhoudende de verklaring van [getuige 1] .
5.proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 augustus 2015, p. 292-293, inhoudende de verklaring van [getuige 2] .
6.proces-verbaal van verdachte d.d. 15 juli 2015, p. 108-110, inhoudende de verklaring van [verdachte] .
7.overzichtsproces-verbaal zaaksdossier 1, p. 204.
8.processen-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2015, p. 273-274, en d.d. 18 mei 2015, p. 271, inhoudende de verklaringen van [benadeelde 1] .
9.proces-verbaal van bevindingen, p. 299-301, inhoudende de uitwerking van 112-gespreken door verbalisant [verbalisant 2] .
10.proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2015, p. 297-298, inhoudende de verklaring van melder [getuige 3] .