ECLI:NL:GHARL:2018:5812

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
21-002180-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van verkrachting, gepleegd op 28 oktober 2014 te Oosterbeek. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte is gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is om de verklaring van de aangeefster te ondersteunen. De advocaat-generaal heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de verkrachting, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de bevindingen van de verbalisanten in overweging genomen en heeft geconcludeerd dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, ter zake van immateriële schade. Het hof heeft ook de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de ernst van de zaak en het vluchtgevaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002180-16
Uitspraak d.d.: 22 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 april 2016 met parketnummer 05-740067-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1977] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 19 juni 2017 en 8 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Oosterbeek, gemeente Renkum, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
  • zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) brengen in haar vagina en/of
  • zijn, verdachtes, penis brengen in/tegen haar anus en/of
  • het betasten van haar borsten en/of benen en/of vagina,
welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze naar een feestje zouden gaan en/of die [slachtoffer] op een dreigende aard heeft toegesproken en/of de benen van die [slachtoffer] (met kracht) uit elkaar heeft gelegd en/of de armen van die [slachtoffer] heeft vast-/weggehouden en/of voorbij is gegaan aan de door die [slachtoffer] afgegeven signalen en uitlatingen dat zij voornoemde handelingen van hem, verdachte, niet wilde ondergaan en/of gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke overwicht en/of misbruik heeft gemaakt van de toestand waarin die [slachtoffer] zich, door het gebruik van alcohol, bevond.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat er geen aanleiding is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen, nu haar verklaring voldoende wordt ondersteund door hetgeen de verschillende getuigen onafhankelijk van elkaar hebben waargenomen en door de bevindingen van de verbalisanten die aangeefster in de hotelkamer hebben aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hierbij heeft hij zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte aangeefster met zijn handelen heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Aangeefster heeft weliswaar voor verdachte belastende verklaringen afgelegd, maar uit de inhoud van het dossier volgt dat deze verklaringen op meerdere onderdelen onjuist en ongeloofwaardig zijn, terwijl verdachte juist consistente en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. De raadsman heeft verder aangevoerd dat voor zover aangeefster signalen heeft afgegeven inhoudende dat zij geen seks met verdachte wilde en dat zij naar huis wilde, deze signalen verdachte niet hebben bereikt en hij hier niet van op de hoogte was en ook niet kon zijn.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en overweegt hiertoe als volgt.
De verklaring van aangeefster wordt op wezenlijke onderdelen ondersteund door hetgeen de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] onafhankelijk van elkaar hebben verklaard over hetgeen zij hebben waargenomen en/of gehoord en door hetgeen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd over het aantreffen van aangeefster in de hotelkamer. Het hof heeft hierbij met name acht geslagen op hetgeen is gerelateerd over de lichaamstaal van aangeefster, het door aangeefster vragen om hulp en het huilen door aangeefster dan wel het zien van het betraande gezicht van aangeefster, zoals dit volgt uit de verklaringen van de getuigen bij de politie én de raadsheer-commissaris en zoals dit is gerelateerd door de verbalisanten.
Het vorenstaande maakt dat het hof geen reden heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster in twijfel te trekken, óók niet daar waar het gaat over het handelen van verdachte in de hotelkamer. Uit die verklaring volgt, zakelijk weergeven, dat aangeefster, door zich te verzetten, aan verdachte heeft laten blijken dat zij geen seks met hem wilde en dat verdachte haar door gebruik te maken van geweld en door zijn dreigende taal en fysieke overwicht heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de toestand waarin aangeefster zich door het gebruik van alcohol bevond. Daarmee is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is te bewijzen dat verdachte tegen aangeefster heeft gezegd dat zij naar een afterparty zouden gaan, zodat verdachte van dit tenlastegelegde onderdeel zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 oktober 2014 te Oosterbeek, gemeente Renkum, door geweld
of een andere feitelijkheiden
/of bedreiging met geweld ofeen
anderefeitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
  • zijn, verdachtes, penis en
  • zijn, verdachtes, penis brengen
  • het betasten van haar borsten en
welk geweld
of andere feitelijkheiden
/ofwelke
bedreiging met geweld en/of anderefeitelijkheid hierin
heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze naar een feestje zouden gaan en/ofdie [slachtoffer] op een dreigende aard heeft toegesproken en
/ofde benen van die [slachtoffer]
(met kracht
)uit elkaar heeft gelegd en
/ofde armen van die [slachtoffer] heeft
vast-/weggehouden en
/ofvoorbij is gegaan aan de door die [slachtoffer] afgegeven signalen en uitlatingen dat zij voornoemde handelingen van hem, verdachte, niet wilde ondergaan en
/ofgebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke overwicht en
/ofmisbruik heeft gemaakt van de toestand waarin die [slachtoffer] zich, door het gebruik van alcohol, bevond.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 28 oktober 2014 schuldig gemaakt aan verkrachting van een vrouw die hij diezelfde nacht tijdens het uitgaan had ontmoet en die hij heeft meegenomen naar een hotelkamer. Door zo te handelen heeft verdachte – ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens – op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en op haar recht op seksuele zelfbeschikking. Het is voor het slachtoffer een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring geweest, waar zij
– blijkens het schrijven van haar raadsvrouw – nog steeds de gevolgen van ondervindt.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 mei 2018, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict. In strafverzwarende zin neemt het hof in aanmerking dat verdachte – ook in hoger beroep – geen enkel inzicht in zijn handelen heeft gegeven en daardoor daarvoor ook geen verantwoordelijkheid neemt. Verder houdt het hof bij de straftoemeting rekening met het rechterlijke oriëntatiepunt in het geval van verkrachting, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft verzocht in geval van bewezenverklaring te volstaan met de straf zoals opgelegd door de rechtbank, waarbij de raadsman heeft verwezen naar het tijdsverloop sinds het feit en het ontbreken van relevante recidive bij verdachte.
Het hof acht – net als de rechtbank en de advocaat-generaal – oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Het hof zal wat betreft de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf aansluiten bij voormeld oriëntatiepunt, dat eveneens uitgaat van het ontbreken van recidive, en de vordering van de advocaat-generaal volgen. Het hof ziet derhalve ondanks het ontbreken van recidive geen aanleiding geeft om een vrijheidsstraf van kortere duur op te leggen. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden dan ook alleszins passend en geboden bij de ernst van het feit.
Wat betreft het tijdsverloop en de redelijke termijn waarbinnen strafzaken behoren te worden afgedaan heeft het hof geconstateerd dat de berechting niet binnen twee jaar na de datum van het instellen van het hoger beroep – te weten op 15 april 2016 – heeft plaatsgevonden. In beginsel is de redelijke termijn daarmee overschreden. Echter, het hof heeft bij de beoordeling van de redelijke termijn ook acht geslagen op de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop, te weten de vertraging die gepaard is gegaan met horen van verschillende getuigen bij de raadsheer-commissaris. Daarmee kan geconstateerd worden dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zonder legitieme reden. Gelet op het voorgaande en voorts gelet op de omstandigheid dat – voor zover al sprake is van een overschrijding – deze termijnoverschrijding als gering kan worden aangemerkt, zal het hof volstaan met de constatering hiervan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt hierbij dat de raadsman het causale verband tussen het bewezenverklaarde handelen en de gevorderde schade niet heeft weersproken en de gevorderde schade naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking komt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering gevangenneming

De advocaat-generaal heef ter terechtzitting de gevangenneming van verdachte gevorderd. Daartoe heeft hij aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat – tevens gelet op het veroordelende vonnis – sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde verkrachting en dat verdachte vluchtgevaarlijk is.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit. Met betrekking tot dit feit is voorlopige hechtenis toegelaten. Voorts is het hof uit het gedrag van verdachte gebleken van ernstig gevaar voor vlucht.
Het hof overweegt hiertoe dat verdachte, ondanks dat het hof op 19 juli 2017 zijn medebrenging had bevolen, niet op de terechtzitting van 8 juni 2018 is verschenen en hij zich daarmee aan het zicht van de justitiële autoriteiten heeft onttrokken.
Daarnaast overweegt het hof dat sprake is van een verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde door dat feit ernstig is geschokt.
Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal daarom toewijzen. Het hof beveelt de gevangenneming van verdachte met ingang van heden en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Het hof heeft hierbij gelet op het bepaalde in de artikelen 66, 66a, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft voorts gelet op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 oktober 2014.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Helmus, griffier,
en op 22 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 juni 2018.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.