ECLI:NL:GHARL:2018:5739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
200.227.198
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vaststellen van partneralimentatie met toepassing van Duits recht

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen twee partijen die op 30 januari 2012 in Waddinxveen zijn gehuwd. Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen momenteel in Duitsland. De rechtbank Overijssel heeft op 7 augustus 2017 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man € 1.096,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in haar levensonderhoud. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met drie grieven die betrekking hebben op de stelplicht van de vrouw, haar behoefte en behoeftigheid, en zijn eigen draagkracht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2018 hebben beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft gesteld dat zij recht heeft op partneralimentatie op basis van Duits recht, terwijl de man betwist dat de vrouw aan haar stelplicht heeft voldaan en dat zij behoeftig is. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de echtscheiding, maar dat Duits recht van toepassing is op de alimentatieverplichting.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar behoeftigheid en dat haar verzoek om partneralimentatie op basis van Duits recht niet kan worden toegewezen. De grieven van de man zijn gegrond verklaard, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.227.198
(zaaknummer rechtbank Overijssel 201376)
beschikking van 21 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Groothuismink te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Tijken te Oldenzaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 7 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 7 november 2017;
  • het verweerschrift in de hoofdzaak met producties;
  • een journaalbericht van mr. Groothuismink van 12 januari 2018 met producties A tot en met D;
  • een journaalbericht van mr. Tijken van 7 mei 2018 met productie 1 tot en met 6;
  • een journaalbericht van mr. Groothuismink van 7 mei 2018 met productie E tot en met O;
  • een journaalbericht van mr. Groothuismink van 8 mei 2018 met productie P en Q;
  • een faxbericht van mr. Tijken van 9 mei 2018 met productie 7;
  • een journaalbericht van mr. Tijken van 15 mei 2018 met bijlage en
  • een journaalbericht van mr. Tijken van 22 mei 2018 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 mei 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt:
“Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd heeft mr. Groothuismink ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de journaalberichten van mr. Tijken van 15 en 22 mei 2018 met bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.
Mr. Groothuismink heeft wel bezwaar gemaakt tegen overlegging van productie 1 bij journaalbericht van 7 mei 2018. Het betreft een brief van mevrouw [naam] van 26 maart 2018 in de Duitse taal. Het hof heeft ter mondelinge behandeling beslist dat, indien nodig, partijen nog schriftelijk mogen reageren op dat stuk. Gelet op hetgeen hierna onder 5.5 tot en met 5.8 is overwogen, is een verdere schriftelijke uitlating van de man met een eventuele reactie daarop van de vrouw niet nodig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 30 januari 2012 te Waddinxveen met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben de Nederlands nationaliteit.
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man naar Duits recht met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 1.096,- dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
Bij beschikking van 30 januari 2018 heeft dit hof het verzoek van de man om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op de stelplicht van de vrouw (grief I), de behoefte en behoeftigheid van de vrouw (grief II) en de draagkracht van de man (grief III). De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man niet gehouden is om partneralimentatie aan de vrouw te betalen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2
De vrouw voert verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij heeft tevens haar verzoek vermeerderd en verzoekt subsidiair, enkel in het geval het hof van oordeel is dat Duits recht van toepassing is op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, te bepalen dat de man naar Duits recht:
  • met ingang van 1 november 2016, van de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend, van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, of van een door het hof te bepalen datum, met € 1.144,93 bruto per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud , telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van iedere maand te voldoen, althans
  • met ingang van een zodanige datum en met een zodanig bedrag als het hof juist acht,
kosten rechtens.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

De rechtsmacht van de Nederlandse rechter
5.1
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen de Nederlandse nationaliteit hadden, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening Brussel II-bis rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 onder c van de hierna te vermelden Europese Alimentatieverordening bevoegd kennis te nemen van het nevenverzoek van de vrouw bij de echtscheiding om een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen.
Het toepasselijk recht
5.2
Op 18 juni 2011 is de Europese Alimentatieverordening van toepassing geworden (nr. 4/2009, PbEU 2009, L7/1). Voor het bepalen van het toepasselijke alimentatierecht verwijst deze verordening naar het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU 2009, L331/19). In principe worden de onderhoudsverplichtingen tussen partijen beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde op grond van art. 3 van het Haags Protocol (jo. art. 15 van de Alimentatieverordening). Artikel 5 van het Haags Protocol bevat echter een bijzondere regel voor onderhoudsverplichtingen tussen (ex)echtgenoten.
In artikel 5 van voornoemd protocol is bepaald dat in het geval één van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder de staat van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer met het huwelijk is verbonden het recht van die andere staat van toepassing is.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Duits recht van toepassing is op onderhoudsverplichting. De vrouw woont in Duitsland en ter mondelinge behandeling heeft zij verklaard voorlopig met haar twee kinderen in Duitsland te blijven wonen. Dat partijen tijdens het huwelijk – deels - in Nederland wonen of woonden, dat de vrouw in Nederland werkt en dat de huwelijkse voorwaarden Nederlands recht van toepassing verklaren, maakt niet dat sprake is van een uitzonderingssituatie waarbij het huwelijk nauwer is verbonden met Nederland en dat daarom Nederlands recht zou moeten worden toegepast.
Partneralimentatie
5.4
In grief I en II voert de man aan dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en haar behoefte en behoeftigheid niet althans onvoldoende heeft onderbouwd.
5.5
Het recht op partneralimentatie wordt in beginsel bepaald door § 1569 Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) op grond waarvan elke partner in zijn of haar levensonderhoud moet voorzien. Bij uitzondering heeft een behoeftige partner ex §§ 1570 -1576 BGB een aanspraak op alimentatie ten opzichte van de andere partner.
5.6
De vrouw stelt dat zij op grond van § 1572 BGB aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. In dit artikel is bepaald dat een uit het huwelijk voortvloeiende ziekte of gebrek van de alimentatiegerechtigde dat de arbeidsmarktparticipatie van de onderhoudsgerechtigde uitsluit of beperkt, grond kan vormen voor het toewijzen van een recht op partneralimentatie (Krankheitsunterhalt).
De vrouw heeft stukken over haar medische situatie overgelegd. Daaruit blijkt volgens de vrouw dat haar medische situatie achteruit gaat, zowel op lichamelijk als geestelijk gebied en dat zij – zo stelt zij – volledig arbeidsongeschikt is en meer werken of fulltime werken niet haalbaar is.
Het hof is van oordeel dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat de vrouw thans door ziekte of gebrek minder kan werken. De door haar overgelegde medische stukken zijn daarvoor niet voldoende. Het hof stelt vast dat uit de verklaring ter mondelinge behandeling van de vrouw blijkt dat zij nog evenveel werkt als tijdens het huwelijk. Daar komt bij dat de vrouw, hetgeen wel op haar weg had gelegen, geen recente financiële stukken heeft overgelegd waaruit haar behoeftigheid (Bedürftigkeit § 1577 BGB) blijkt. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling wel gesteld dat zij ongeveer € 1.100,- a € 1.200,- per maand netto verdient, maar de man heeft dit bij gebrek aan onderbouwing gemotiveerd betwist, zodat het hof dit niet als vaststaand kan aannemen.
5.7
De vrouw verzoekt, voor zover zij geen aanspraak heeft op alimentatie op basis van § 1572 BGB, op basis van artikel § 1573 BGB een bijdrage vast te stellen. Dit zogeheten Aufstockungsunterhalt betreft het verschil tussen het eigen inkomen en het inkomen dat nodig is om geheel in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar behoefte (Bedarf §1578 BGB) en haar huidige inkomen, bij gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Voor de bepaling van haar ‘Bedarf’ kan niet worden uitgegaan van de behoefte naar Nederlands recht conform “de Hofnorm”. De vrouw dient haar behoefte naar Duits recht, zonodig op basis van “de Düsseldorfer Tabelle”, te onderbouwen. Nu de vrouw voorts geen financiële gegevens over 2017 en 2018 heeft overgelegd, heeft zij haar ‘Bedarf’ (behoefte) en haar ‘Bedürftigkeit’ (behoeftigheid) onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
5.8
Voor zover de vrouw in haar verweerschrift aanvoert dat zij aanspraak heeft op Gesamtschuldnerausgleich (hoofdelijke aansprakelijkheid), acht het hof dat verzoek onvoldoende onderbouwd.
5.9
Gelet op het vorenstaande slagen de grieven I en II van de man en behoeft grief III die betrekking heeft op de draagkracht van de man geen nadere bespreking door het hof.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 7 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 21 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.