ECLI:NL:GHARL:2018:5594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
200.232.585/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en de beoordeling van family life in het kader van het ouderschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind centraal. De vader, die niet erkend is als de juridische vader, verzoekt om een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De vader is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en de procedure die heeft geleid tot het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2018, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben samen een kind, geboren in 2009, dat bij de moeder woont. De vader heeft nooit het gezag over het kind gehad en is niet erkend. De moeder heeft het gezag alleen. De vader heeft in het verleden een gewelddadige relatie met de moeder gehad, wat heeft geleid tot een verstoorde verstandhouding tussen hen. Het hof oordeelt dat er voldoende bijkomende omstandigheden zijn om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind aan te nemen, ondanks de eerdere relatiebreuk en de problemen die zich hebben voorgedaan.

Het hof concludeert echter dat het vaststellen van een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden in strijd is met de belangen van het kind. De vader heeft een verleden van geweld en bedreiging, wat een negatieve impact kan hebben op de moeder en het kind. De moeder heeft psychische problemen als gevolg van de relatie met de vader, en het hof acht het risico te groot dat het kind wordt belast met de gevolgen van de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, maar moedigt beide ouders aan om te werken aan hun onderlinge communicatie en verstandhouding voor de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.585/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/168882 / FA RK 16-1936)
beschikking van 14 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.J. van de Kerkhof te Eindhoven,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2017 en 14 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 februari 2018;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Van de Kerkhof van 14 februari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van de Kerkhof van 17 februari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2018 plaatsgevonden. De vader is verschenen bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [C] , beëdigd tolk in de Turkse taal (tolknummer [00000] ). De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [D] verschenen.

3.De feiten

Uit de relatie van partijen is geboren [in] 2009 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is niet door de vader erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] afgewezen alsook zijn verzoek om een informatieverplichting vast te stellen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Die grief betreft de omgangsregeling. De vader verzoekt de beschikking van 14 november 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief betreft de ontvankelijkheid van de vader in zijn inleidend verzoek. De moeder verzoekt de beschikking van 14 november 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de grief van de vader faalt, primair te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, subsidiair de beschikking van 14 november 2017 te bekrachtigen en te bepalen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.4
De vader voert verweer in incidenteel hoger beroep en persisteert bij zijn verzoek in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
In incidenteel appel verzoekt de moeder de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Anders dan de vader stelt de moeder dat er geen sprake (meer) is van een nauwe en persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige] .
5.2
Tussen partijen staat vast dat de vader de biologische vader van de minderjarige [de minderjarige] is. Biologische verwantschap is een belangrijke factor bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek c.q. 'family life' in zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De biologische vader dient daarnaast bijkomende omstandigheden te stellen, en in geval van betwisting aannemelijk te maken, dat die omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Genoemde bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in hetzij de aard van de relatie van de vader met de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven), hetzij de band die na de geboorte tussen hem als vader en het kind is ontstaan.
5.3
Evenals de rechtbank in haar tussenbeschikking van 7 maart 2017 is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval voldoende (bijkomende) omstandigheden zijn gebleken om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige] aan te nemen als hiervoor is bedoeld.
5.4
Vast staat in dit verband dat de vader en de moeder een affectieve relatie hadden met elkaar vóór, ten tijde en een periode na de geboorte van [de minderjarige] . Voorts staat vast dat de vader bij de bevalling aanwezig is geweest. De moeder heeft blijkens het verslag van de bijzondere curator van 20 oktober 2015 aangegeven dat de vader daarbij de navelstreng heeft doorgeknipt. Partijen hebben tot (bijna) een jaar na de geboorte samengewoond. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij (oorspronkelijk) een gezin met de vader wilde vormen. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt voorts dat de moeder heeft aangegeven dat zij en de vader samen naar het gemeentehuis zijn geweest om de erkenning van [de minderjarige] door de vader te regelen, maar dat niet gelukt is vanwege het ontbreken van haar eigen geboorteakte. De moeder heeft aldus wel de intentie gehad om [de minderjarige] door de vader te laten erkennen, ook al is dat er toen niet van gekomen.
De vader heeft gesteld dat er ook na het verbreken van de relatie nog omgang is geweest en heeft ter onderbouwing foto's van [de minderjarige] in het geding gebracht, maar het hof kan het gestelde uit die foto's niet opmaken. Wat daar ook van zij, ook zonder die omgang ná de relatiebreuk acht het hof een voldoende nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige] aanwezig.
5.5
Het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking ('family life') sluit evenwel niet uit dat deze door latere gebeurtenissen wordt verbroken. De moeder heeft gesteld dat de nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige] is verbroken door de gedragingen van de vader tijdens en na de relatie en door zijn detentie tijdens en na de relatie. Volgens de moeder is de vader bedreigend, gewelddadig, beschuldigend en verwaarlozend geweest.
5.6
Uit de enkele omstandigheid dat contact tussen de vader en [de minderjarige] gedurende een zeker tijdsverloop achterwege is gebleven kan niet worden afgeleid dat het 'family life' tussen de vader en het kind is verbroken. Slechts beschouwd in samenhang met andere, zwaarwegende, feiten en omstandigheden kan zodanig tijdsverloop een factor vormen bij het beantwoorden van de vraag of eenmaal bestaand 'family life' nadien is verbroken. De omstandigheid dat tussen de ouders een relatiebreuk is ontstaan en er sprake is geweest van verbaal en fysiek geweld tussen hen, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de betrekking tussen de vader en [de minderjarige] verbreekt.
Voor zover de vader tekort zou zijn geschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid zou hebben genomen voor wat betreft zijn aandeel als vader in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , is dat naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat de nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [de minderjarige] is verbroken of niet tot stand is gekomen, ook niet in combinatie met de hiervoor genoemde omstandigheden.
5.7
Dat betekent dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] .
Omgang
5.8
De vader wenst een omgangsregeling met [de minderjarige] maar de moeder verzet zich daartegen.
5.9
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.1
Het hof acht op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.11
Zoals de rechtbank heeft overwogen hebben de ouders negatieve herinneringen aan elkaar en aan het verleden. De onderlinge verstandhouding tussen hen is ernstig verstoord en negatief waardoor er al jaren geen contact meer is geweest tussen de vader en [de minderjarige] .
5.12
De moeder heeft gesteld dat de relatie tussen de ouders gewelddadig was en dat de vader ook na haar vertrek intimiderend, bedreigend en gewelddadig was jegens haar. Dat vindt steun in de stukken. Uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat de vader in 2010 en 2011 is veroordeeld voor bedreigingen en huiselijk geweld. Vast staat dat de vader bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 februari 2011 onherroepelijk is veroordeeld voor (onder meer) bedreiging van de moeder tot een gevangenisstraf voor de duur van 175 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Desondanks neemt de vader daarvoor geen verantwoordelijkheid en blijft hij alle schuld ontkennen, zelfs ter zitting van het hof. Hij legt alle verantwoordelijkheid van het huiselijk geweld bij de moeder. Volgens de vader lag de fout bij de moeder omdat zij vreemd was gegaan. Ze had het verdiend.
5.13
De vader uit zich bij herhaling negatief over de moeder en diskwalificeert haar als moeder en opvoeder/verzorgster van [de minderjarige] , meest recent nog ter zitting van het hof. Het risico is dan ook groot dat de vader zich negatief uitlaat over de moeder in het bijzijn van [de minderjarige] als er omgang zou zijn, zoals hij bij anderen doet. Dat is schadelijk voor [de minderjarige] .
5.14
De moeder is kwetsbaar en heeft een geringe draagkracht. De moeder is vanwege haar jeugd en ervaringen met de vader gediagnosticeerd met PTSS. De moeder heeft aangegeven spanning en stress te ervaren door het verzoek van de vader. Hernieuwd contact met de vader betekent voor de moeder een confrontatie met het verleden en met traumatische gebeurtenissen. Het hof acht aannemelijk dat de spanningen en emoties die dit bij de moeder oproept een negatieve weerslag hebben op [de minderjarige] , die nog jong is en afhankelijk van haar. De moeder heeft een behandeling ondergaan maar ervaart nog angst en heeft periodes waarin ze heel alert en gespannen is. Ze ontvangt tot op heden hulp van een psycholoog.
5.15
Volgens de vader kunnen hij en de moeder wel communiceren maar is het de moeder die elke vorm van contact frustreert. Hij legt alle verantwoordelijkheid bij de moeder en negeert zijn aandeel. De vader ziet niet (voldoende) welk effect zíjn negatieve uitlatingen op de moeder hebben en haar gemoedstoestand/angst beïnvloeden. De vader miskent dat het verleden, en hoe hij daarmee omgaat, herstel van vertrouwen bij de moeder belemmert en het wantrouwen voedt. Dat geldt ook voor zijn diskwalificeren van de moeder.
5.16
Om contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk te maken is eerst nodig dat de onderlinge contacten en verstandhouding tussen de ouders verbeteren. De verwachting is niet dat dat op korte termijn zal zijn.
Het risico dat [de minderjarige] zal worden belast met de gevolgen van de verstoorde verstandhouding is thans te groot. De kans is aanmerkelijk dat door de toename van onrust en de daarmee gepaard gaande stress de inspanningen die de moeder heeft gedaan om tot een stabiel en veilig opvoedklimaat te komen teniet worden gedaan. De omgang met de vader overstijgt de draagkracht van de moeder. Er is daarom thans geen basis voor onbelaste omgang tussen de vader en [de minderjarige] , ook niet in begeleide vorm. Het door de vader naar voren gebrachte feit dat het uitblijven van contact tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk schadelijk is voor haar identiteitsontwikkeling, weegt daar onder de huidige omstandigheden niet tegen op.
5.17
Het hof geeft beide ouders in overweging te werken aan (verbetering van) hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat er mogelijk een basis kan ontstaan voor contact of (begeleide) omgang in de toekomst. De moeder moet daarbij ook aan zichzelf blijven werken en met behulp van deskundige hulpverlening haar trauma's uit het verleden leren verwerken, zodat zij in het belang van [de minderjarige] een eventueel contactherstel in de toekomst zal kunnen stimuleren en haar hierin zal kunnen ondersteunen. Het hof heeft de indruk dat ook de vader hulpverlening nodig heeft en wel in het herkennen en erkennen van en verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen aandeel in het verleden en de verstoorde verstandhouding. Zoals de raad ter zitting heeft aangegeven is dat voor contactherstel essentieel.

6.De slotsom

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2017 en 14 november 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.