In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind centraal. De vader, die niet erkend is als de juridische vader, verzoekt om een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De vader is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en de procedure die heeft geleid tot het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2018, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben samen een kind, geboren in 2009, dat bij de moeder woont. De vader heeft nooit het gezag over het kind gehad en is niet erkend. De moeder heeft het gezag alleen. De vader heeft in het verleden een gewelddadige relatie met de moeder gehad, wat heeft geleid tot een verstoorde verstandhouding tussen hen. Het hof oordeelt dat er voldoende bijkomende omstandigheden zijn om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind aan te nemen, ondanks de eerdere relatiebreuk en de problemen die zich hebben voorgedaan.
Het hof concludeert echter dat het vaststellen van een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden in strijd is met de belangen van het kind. De vader heeft een verleden van geweld en bedreiging, wat een negatieve impact kan hebben op de moeder en het kind. De moeder heeft psychische problemen als gevolg van de relatie met de vader, en het hof acht het risico te groot dat het kind wordt belast met de gevolgen van de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, maar moedigt beide ouders aan om te werken aan hun onderlinge communicatie en verstandhouding voor de toekomst.