ECLI:NL:GHARL:2018:5586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
200.237.527/01 en 200.237.527/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in hoger beroep met betrekking tot de zorgregeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de benoeming van een bijzondere curator. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van de bijzondere curator die door de rechtbank was gedaan. De moeder, verweerster in hoger beroep, had eerder verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun kind [de minderjarige2] bij haar te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. De minderjarigen zijn door de vader erkend en beide ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven waarin een bijzondere curator werd benoemd ter instructie van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de benoeming van de bijzondere curator een tussenbeschikking betreft, waartegen geen hoger beroep mogelijk is, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de rechter in dit geval niet heeft bepaald dat tussentijds appel openstaat, heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.237.527/01 en 02
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/197884/FA RK 17-324)
beschikking van 12 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E. Vaartjes-de Wit te Arnhem.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (verwijzings)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 3 februari 2017, en naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 mei 2017 en van 15 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met productie(s), ingekomen op 19 april 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 25 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Van der Vleuten van 24 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Vaartjes-de Wit van 24 mei 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad, uit welke relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006, en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2011.
3.2
De minderjarigen zijn door de vader erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
3.3
Bij verzoekschrift van 5 december 2016 en aanvullend verzoekschrift van 8 maart 2017 heeft de moeder aan de rechtbank - voor zover hier van belang en samengevat - primair verzocht om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de moeder zal zijn, en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen in die zin dat de minderjarigen één week bij de vader verblijven en één week bij de moeder en subsidiair om de raad opdracht te geven onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen.
De vader heeft verweer gevoerd en heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de minderjarigen om de week van vrijdag na school tot woensdag na school bij de vader zullen zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, over de minderjarigen een bijzondere curator benoemd, met het verzoek zich uiterlijk op 22 juni 2018 uit te laten over haar bevindingen met betrekking tot de door de rechtbank geformuleerde opdracht in rechtsoverweging 4.8 van de bestreden beschikking, en is de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de beslissing over de zorgregeling aangehouden.
4.2
De vader is met twee grieven in beroep gekomen van de bestreden beschikking,
en verzoekt het hof de beschikking te vernietigen voor zover het de benoeming van de bijzondere curator betreft. Daarnaast heeft de vader bij wege van voorlopige voorziening verzocht de benoeming van de bijzondere curator te schorsen, en daarmee ook het verzoek van de rechtbank aan de bijzondere curator om zich op uiterlijk 22 juni 2018 uit te laten, totdat het gerechtshof heeft beslist op het ingestelde beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De benoeming van de bijzondere curator betreft in dit geval een (ambtshalve) benoeming door de rechter voor wie de zaak aanhangig is (artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek). Een dergelijke beslissing, waarbij de verdere beslissing wordt aangehouden, moet als een tussenbeschikking worden aangemerkt. Er is immers slechts sprake van een eindbeschikking als bedoeld in artikel 358, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) indien in het dictum uitdrukkelijk wordt beslist omtrent enig deel van het verzochte. Daarvan is in deze zaak geen sprake: de benoeming van een bijzondere curator heeft ambtshalve, ter instructie van de zaak, plaatsgevonden.
De rechtbank heeft hetgeen partijen hebben verzocht in het dictum niet (definitief) geheel of gedeeltelijk toe- of afgewezen.
5.2
Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van een tussenbeschikking slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De rechter heeft in dit geval niet bepaald dat tussentijds appel openstaat. De man zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. De door de man verzochte voorlopige voorziening treft hetzelfde lot.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
I.M. Dölle, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.