In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde B.V. werd aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.069.762, dat door medewerkers van SNSPF was verkregen door onderling betalingsafspraken. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 575.545. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis van de rechtbank heeft gevorderd, terwijl de verdediging betoogde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde B.V. en andere betrokkenen, waaronder [betrokkene 1], door middel van en/of uit de baten van bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen. Het hof heeft de hoogte van dit voordeel vastgesteld op € 785.849, exclusief btw, en heeft dit bedrag uitgesplitst naar de daadwerkelijke ontvangers. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verplichting tot betaling van € 316.272 aan de Staat opgelegd, terwijl de vordering voor het overige werd afgewezen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.