ECLI:NL:GHARL:2018:5572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
21-003106-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en afwijzing ontnemingsvordering in Mega-onderzoek Mount Nepal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering in het kader van het Mega-onderzoek Mount Nepal, waarbij medewerkers van SNS Property Finance BV (SNSPF) onderling betalingsafspraken hadden gemaakt. De veroordeelde had een aanbreng-/bemiddelingsfee ontvangen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks het gebruik van valse facturen, de geldbedragen ook had ontvangen als de juiste omschrijving was vermeld. Hierdoor werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht door de vordering tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters G. Dam, R. de Groot en P.L.M. van Gorkom betrokken waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003106-16
Uitspraak d.d.: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016 met parketnummer 16-994049-14 in de strafzaak tegen

[veroordeelde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2017, 4 april 2018, 18 april 2018 en 23 mei 2018, 23 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van veroordeelde en haar raadslieden, mr. M.G. Pekkeriet en mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd. Het hof doet daarom opnieuw recht.

Overweging hof

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
[betrokkene 1] , bestuurder van veroordeelde, heeft met [betrokkene 2] de afspraak gemaakt dat hij van zijn werkzaamheden bij SNS Property Finance BV (hierna SNSPF) een aanbreng-/bemiddelingsfee van € 75,- per door [betrokkene 1] gewerkt uur bij SNSPF aan [betrokkene 2] zou betalen. Op verzoek van [betrokkene 2] is de betaling van de fee door een aan [betrokkene 3] gelieerde vennootschap gefactureerd en is aan die vennootschap ook betaald.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat via hem [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn komen werken bij SNSPF. In een gesprek met [betrokkene 2] bij aanwezig was, heeft [betrokkene 1] aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat hij voor het aanbrengen van deze medewerkers een correctie op zijn te betalen fee zouden ontvangen. [betrokkene 2] stelde voor dat hij € 7,50 per medewerker zou krijgen. [betrokkene 1] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd door veroordeelde aan [betrokkene 3] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [betrokkene 3] ontving: adviesdiensten. Veroordeelde heeft op deze wijze € 45.900 ontvangen.
Het openbaar ministerie heeft deze wijze van handelen ten laste gelegd als onder meer oplichting dan wel verduistering en niet ambtelijke omkoping. Het hof heeft [betrokkene 1] van déze verdenkingen vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft deze wijze van handelen ook ten laste gelegd als valsheid in geschrift, witwassen en deelnemen aan een criminele organisatie.
Het hof heeft veroordeelde bij arrest van 6 juni 2018 (parketnummer 21-003105-16), terzake het witwassen ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft het plegen van valsheid in geschrift en deelnemen aan een criminele organisatie bewezen verklaard en veroordeelde een geldboete opgelegd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of veroordeelde enkel door de valsheid in geschrift de geldbedragen wederrechtelijk heeft verkregen. Het hof beantwoord deze vraag ontkennend.
[betrokkene 1] heeft van een aantal personen van elk van de door hen bij SNSPF gewerkt uur een kickback betaling ontvangen. Voor het ontvangen van deze kickback betalingen maakte [betrokkene 1] facturen op op naam van [veroordeelde] BV. Als omschrijving op deze facturen heeft [veroordeelde] BV in strijd met de waarheid vermeld 'adviesdiensten". Dit maakt echter naar het oordeel van het hof nog niet dat daardoor het door veroordeelde ontvangen geldbedrag wederrechtelijk is verkregen. Immers indien op de factuur de juiste omschrijving als aanbreng-/bemiddelingsfee of commissie was vermeld, had veroordeelde de geldbedragen ook ontvangen.
Gelet hierop zal de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen en mr. G.W. Jansink, griffiers,
en op 6 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.