ECLI:NL:GHARL:2018:5571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
21-003112-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en afwijzing vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in Mega-onderzoek Mount Nepal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016. De zaak betreft een ontnemingsvordering in het kader van het Mega-onderzoek Mount Nepal, waarbij medewerkers van SNSPF onderling betalingsafspraken maakten en een deel van de uurvergoeding doorbetaalden aan andere medewerkers. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.688 en veroordeelde de betrokken vennootschap tot betaling aan de Staat. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd bevestiging van het vonnis, terwijl de verdediging stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was. Het hof heeft de zaak onderzocht op meerdere zittingen en kennisgenomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokken vennootschappen inmiddels de bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, aan SNSPF hebben betaald. Hierdoor komt het door de veroordeelde behaalde voordeel per saldo op nihil. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003112-16
Uitspraak d.d.: 23 mei 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016 met parketnummer 16-994020-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2017 (regiezitting), 11 april 2018 (inhoudelijke behandeling, requisitoir en deel pleidooi), 18 april 2018 (deel pleidooi, repliek, dupliek en laatste woord veroordeelde), 23 mei 2018 (sluiting onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de bestuurder van veroordeelde en haar raadsman, mr. J.W. Soeteman, naar voren is gebracht. Ter zitting is namens veroordeelde aangevoerd dat besprekingen gaande waren tussen veroordeelde, haar bestuurder en twee andere met haar bestuurder gelieerde vennootschappen enerzijds en SNS PF over betaling aan SNS PF van een bedrag ter hoogte van de door de vennootschappen genoten provisies over door externen aan SNS PF in rekening gebrachte uren. De advocaat-generaal heeft verklaard dat het openbaar ministerie bereid is zijn medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van die afspraken en de nakoming daarvan, door voor zover nodig het conservatoir beslag op tegoeden van de betrokken vennootschappen, c.q. haar bestuurder op te heffen.
Ter zitting is besproken dat het hof, mocht tussen genoemde partijen overeenstemming zijn bereikt en betaling verricht zijn, daarmee rekening zal houden zonder dat daarvoor een nieuwe behandeling ter terechtzitting nodig is.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd. Het hof doet daarom opnieuw recht.

Vordering

De inleidende vordering van de officier van justitie strekt tot het aan [veroordeelde] BV (hierna: [veroordeelde] ) opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.130.902.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat € 16.688 en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

Oordeel hof

Bij arresten van dit hof van 23 mei 2018 zijn [betrokkene] en zijn vennootschappen [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) en [veroordeelde] veroordeeld ter zake van onder meer valsheid in geschrift en deelnemen aan een criminele organisatie.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [betrokkene] en/of zijn vennootschappen door middel van en/of uit de baten van deze feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen. Dit voordeel wordt als volgt toegerekend aan [betrokkene] en de betrokken vennootschappen:
- [betrokkene] : € 0
- [bedrijf 1] : € 965.486
- [veroordeelde] : € 16.688
- [bedrijf 2] : € 19.500
Uit de door de raadsman van veroordeelde aan het hof en de advocaat-generaal toegezonden stukken blijkt het volgende. De betrokken vennootschappen hebben zich bereid verklaard de hierboven genoemde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen aan SNS PF. Het openbaar ministerie kan zich vinden in de in de verklaring voorgestelde regeling. De genoemde bedragen zijn inmiddels betaald op de derdenrekening van de advocaat van SNS PF, die de ontvangst daarvan per mail aan de raadsman van veroordeelde heeft bevestigd.
Daarmee komt het door veroordeelde behaalde voordeel per saldo uit op nihil.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel zal daarom worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de vordering af.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen en mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 6 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.