ECLI:NL:GHARL:2018:5554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.236.636/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 22 januari 2018 heeft besloten dat zijn twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], uit huis geplaatst moeten worden. De vader, die het gezag over de kinderen uitoefent, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De kinderen woonden sinds augustus 2012 bij de vader, maar na het overlijden van hun moeder op 2 januari 2018, is de situatie verslechterd. De kinderrechter heeft bepaald dat de kinderen tot 24 oktober 2018 onder toezicht staan en dat zij in een pleeggezin moeten wonen.

Tijdens de zitting op 18 mei 2018 in Zwolle, waar de vader en zijn advocaat aanwezig waren, heeft de gecertificeerde instelling (GI) verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De GI heeft aangegeven dat de vader niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en aandacht te geven, wat heeft geleid tot problemen op school en in hun sociale ontwikkeling. Het hof heeft de informatie van de GI en de scholen van de kinderen in overweging genomen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de opvoeding en verzorging van de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, maar benadrukt het belang van contact tussen de vader en de kinderen. Het hof verwacht dat de GI en de vader samen werken aan het herstel van dit contact, met concrete voorwaarden, en dat de vader zich aan deze afspraken houdt. De beslissing van het hof is op 14 juni 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.236.636
(zaaknummer rechtbank Overijssel 212723)
beschikking van 14 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

In de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2018 (zaaknummer 212723), staat wat er in de procedure bij de rechtbank allemaal is gebeurd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift met bijlagen, ontvangen op 5 april 2018;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 22 januari 2018.
2.2
De zitting was op 18 mei 2018 in Zwolle. Hierbij was de vader aanwezig met mr. K.J. Coenen, een kantoorgenoot van mr. Kikkert. Namens de GI waren aanwezig [persoon 1] en [persoon 2] .

3.De feiten

3.1
De vader oefent het gezag uit over:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] .
De kinderen woonden sinds augustus 2012 bij de vader.
De moeder van [kind 1] en [kind 2] is op 2 januari 2018 overleden. De kinderen staan onder toezicht. Deze ondertoezichtstelling geldt tot 24 oktober 2018.
3.2
De kinderrechter heeft in de beschikking van 22 januari 2018 goed gevonden dat [kind 1] en [kind 2] vanaf 22 januari 2018 tot 24 oktober 2018 uit huis worden geplaatst en in een pleeggezin gaan wonen. [kind 1] en [kind 2] wonen vanaf die tijd in (aparte) pleeggezinnen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is het niet eens met de beschikking van 22 januari 2018 en heeft hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt de beschikking van 22 januari 2018 te vernietigen en de uithuisplaatsing van de kinderen met onmiddellijke ingang op te heffen, of, als het hof dat niet beslist, een andere beslissing te nemen die het hof juist vindt.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking van 22 januari 2018 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
“Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen”.Hiermee wordt bedoeld dat de GI aan de kinderrechter kan verzoeken of zij het kind uit huis mag plaatsen. De kinderrechter kan dit verzoek alleen toewijzen als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind noodzakelijk is of als dit noodzakelijk is voor onderzoek naar hoe het geestelijk of lichamelijk met het kind gaat.
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. De uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] is in het belang van hun opvoeding en verzorging noodzakelijk. De vader wil graag voor zijn kinderen zorgen en hij houdt veel van zijn kinderen. Toch is het hof van oordeel dat hij op dit moment niet in staat is om [kind 1] en [kind 2] genoeg veiligheid en geborgenheid te bieden in hun dagelijkse verzorging en opvoeding. Het hof heeft dit oordeel gekregen door informatie van de GI en van school. Uit de informatie van de GI blijkt dat de vader er niet volledig voor de kinderen kan zijn. Hij kan de kinderen niet de aandacht geven die zij van hem vragen en nodig hebben. Hierdoor hebben de kinderen problemen op school en is hun sociale ontwikkeling zorgelijk. Uit de informatie van de school van [kind 2] blijkt dat zij erg ongelukkig is in de klas, dat zij zeer regelmatig (veel) te laat op school komt en dat de vader haar zeer regelmatig (veel) te laat van school komt ophalen en haar zelfs een keer helemaal niet is komen ophalen. Uit de informatie van de school van [kind 1] blijkt dat [kind 1] zeer regelmatig (veel) te laat of helemaal niet op school komt, dat hij regelmatig geen eten, drinken en gymkleren bij zich heeft en dat hij regelmatig niet fris ruikt en geen schone kleren aan heeft. Ook vertoont hij storend gedrag op school. Er is al langere tijd geprobeerd om met vrijwillige hulpverlening de problemen op te lossen, maar dit is niet voldoende gelukt. De gezinsbehandeling in [plaatsnaam] is door de vader gestopt. De vader en de kinderen hebben daar van juli 2017 tot november 2017 verbleven. Daarna hebben de kinderen in korte tijd eerst de partner van hun moeder verloren en daarna ook nog hun moeder. Hierdoor zijn de zorgen die er al waren nog groter geworden. De kinderen hebben in deze moeilijke tijd iemand nodig om op terug te vallen en de vader kan dit niet voldoende aan de kinderen bieden.
Omdat het hof een uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk acht, zal het hof de beschikking van 22 januari 2018 bekrachtigen.
5.3
Tijdens de zitting werd bekend dat de vader medewerkers van de GI en de pleegvader van [kind 1] heeft bedreigd en dat daarom de omgang tussen de vader en de kinderen tijdelijk is stopgezet. Het hof vindt het contact tussen de vader en de kinderen belangrijk, juist omdat [kind 1] en [kind 2] al zoveel verliezen hebben moeten meemaken. Het hof wil dan ook dat de vader en de GI samen alles op alles zetten om de vader weer in het leven van de kinderen te krijgen en te houden en om hem zijn vaderrol vorm te laten geven. Het hof verwacht hierin van de GI dat er tijdens de resterende maanden van de ondertoezichtstelling samen met de vader concrete voorwaarden worden opgesteld om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen en weer zo goed mogelijk te maken. Van de vader verwacht het hof dat hij gemaakte afspraken nakomt en dat hij zich netjes gedraagt.

6.De slotsom

Het hof zal de beschikking van 22 januari 2018 bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeing-van Hees, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.