ECLI:NL:GHARL:2018:518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.217.282
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsrecht grootmoeder met kleinkinderen en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een grootmoeder om omgang met en informatie over haar vier kleinkinderen. De grootmoeder, verzoekster in hoger beroep, was eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot omgang met de kleinkinderen door de rechtbank Gelderland. De ouders van de kinderen, verweerders in hoger beroep, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de grootmoeder. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van 'family life' tussen de grootmoeder en twee van de kleinkinderen, maar dat omgang met hen in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen, die kwetsbaar zijn en al te maken hebben met de scheiding van hun ouders. Het hof heeft geoordeeld dat omgang met de grootmoeder niet in het belang van de kinderen is en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de grootmoeder geen recht heeft op informatie over de kinderen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de wettelijke uitgangspunten rechtvaardigen. De ouders hebben aangegeven dat het verstrekken van informatie spanning zou geven, wat niet in het belang van de kinderen is. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.282
(zaaknummer rechtbank Gelderland 312828)
beschikking van 18 januari 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.C. van der Meij te Nijmegen,
en
[verweerder 1] ,
en
[verweerder 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader, of tezamen: de ouders,
advocaat: mr. L. de Groot te Leusden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 1 juni 2017 en
  • het verweerschrift met productie 6, 7 en 8.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming] verschenen.

3.De vaststaande feiten

Uit het - inmiddels verbroken - huwelijk van de vader en de moeder (tezamen ook: de ouders) zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ) op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ) op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [kind 3] (hierna: [kind 3] ) op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
  • [kind 4] (hierna: [kind 4] ) op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] moederszijde heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking waarbij zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot omgang met en het verkrijgen van informatie over [kind 3] en [kind 4] en waarbij haar verzoek tot omgang met en het verkrijgen van informatie over [kind 1] en [kind 2] is afgewezen.
[verzoekster] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Eén van de grieven (grief III) ziet op het - ongemotiveerd - voorbijgaan aan het verzoek van [verzoekster] tot benoeming van een bijzondere curator. Dit verzoek is afzonderlijk behandeld onder zaaknummer 200.217.288.
[verzoekster] verzoekt het hof, voor zover thans van belang, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- primair te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij [verzoekster] eenmaal in de week op woensdagen na school tot 17.00 uur omgang heeft met [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 3] , ingaande 5 dagen na de in deze te wijzen beschikking, dan wel zodanige regeling met ingang van zodanig tijdstip als het hof juist acht;
- subsidiair te bepalen dat de ouders van de (klein)kinderen grootmoeder eenmaal per kwartaal schriftelijk informeren omtrent het welzijn van de kleinkinderen, met overlegging van een recente foto van de kinderen ingaande 5 dagen na de in deze te wijzen beschikking, dan wel zo vaak en met ingang van zodanig tijdstip als het hof juist acht;
- meer subsidiair een raadsonderzoek te gelasten om te onderzoeken of het belang van de (klein)kinderen is gediend met hervatting van de omgang, en aan de hand daarvan te beslissen of en zo ja welke omgangsregeling tussen grootmoeder en de (klein)kinderen dient te worden vastgesteld.
Kosten rechtens.
4.2
De ouders voeren verweer en verzoeken het hof, naar het hof begrijpt, het verzoek van [verzoekster] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De in artikel 1:377a BW opgenomen term 'nauwe persoonlijke betrekking' wordt, krachtens de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ingevuld met het begrip 'family life' uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
5.4
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Daar komt bij dat de raad ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat een raadsonderzoek zal bevestigen dat de kinderen bij omgang met grootmoeder overduidelijk klem komen te zitten tussen de ouders en [verzoekster] , zodat een raadsonderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Voorts acht het hof het op dit moment te belastend voor de kinderen om, naast alle begeleiding en hulpverlening, nog een onderzoek te ondergaan.
5.5
Niet in geschil is dat sprake is van family life tussen [verzoekster] en [kind 1] en [kind 2] . De vraag die voorligt is of [verzoekster] het recht op omgang moet worden ontzegd op een van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 genoemde gronden.
[verzoekster] voert aan dat [kind 1] en [kind 2] veel bij haar hebben verbleven. Ze had daarbij goed in de gaten dat de kinderen hun beperkingen hebben en daar had zij oog voor. Het is volgens [verzoekster] van belang voor de kinderen dat grootmoeder en de ouders laten zien dat conflicten kunnen worden opgelost. Grootmoeder geeft veel om haar kleinkinderen en wil ze graag af en toe een uurtje zien.
De ouders voeren verweer en stellen dat zij het contact met grootmoeder hebben verbroken omdat grootmoeder niet op een verantwoorde manier met de kinderen omging. De ouders willen de kinderen beschermen tegen het familiesysteem waar [verzoekster] inzit. Ook willen zij geen extra belasting voor [kind 1] en [kind 2] die op dit moment ook al te maken hebben met de scheiding van ouders, gezinsbegeleiding en Entrea. De ouders achten omgang dan ook niet in het belang van [kind 1] en [kind 2] .
5.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat omgang tussen [verzoekster] en de beide jongens in dit geval in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. [kind 1] en [kind 2] zijn kwetsbare kinderen. [kind 1] heeft autisme en [kind 2] heeft ADHD en autisme. De moeder krijgt gezinsbegeleiding en Entrea verleent hulp aan de kinderen. De ambulante gezinsbegeleider van Entrea heeft verklaard dat het wenselijk is dat er de komende maanden rust en stabiliteit is in het gezin en de ouders zich volledig op hun opvoedvaardigheden en de ontwikkeling van de kinderen kunnen richten. De recente scheiding van de ouders is ook moeilijk voor de kinderen en is iets dat zij zullen moeten verwerken. Zoals de raad ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd is het gelet op de conflictsituatie tussen de ouders en grootmoeder niet mogelijk voor de kinderen om onbelast contact te hebben met [verzoekster] . De kinderen voelen de spanningen die hierbij spelen en zullen er daarom niet over praten. Gelet op voornoemde omstandigheden acht het hof omgang tussen [verzoekster] en [kind 1] en [kind 2] niet in hun belang. Grief 2 faalt.
5.7
Ten aanzien van omgang tussen [verzoekster] en [kind 4] en [kind 3] heeft de rechtbank [verzoekster] wegens het ontbreken van family life niet-ontvankelijk verklaard.
[verzoekster] voert aan dat zij regelmatig [kind 4] en [kind 3] verzorgde en de twee meisjes ook bij haar hebben gelogeerd. Volgens [verzoekster] was er een intensere band dan normaal tussen kinderen en grootouder, zodat sprake is van family life. [verzoekster] acht haar verzoek tot omgang daarom ontvankelijk en ook in het belang van [kind 4] en [kind 3] .
De ouders voeren aan dat de twee meisjes niet vaak bij [verzoekster] zijn geweest. Ze hebben misschien één of twee keer bij [verzoekster] geslapen. De vier kinderen gingen ook nooit allemaal samen naar grootmoeder. De ouders betwisten dat sprake is van family life tussen [verzoekster] en [kind 4] en [kind 3] .
5.8
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] , bij betwisting door de ouders, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is (geweest) van family life tussen haar en [kind 4] en [kind 3] . [verzoekster] heeft desgevraagd verklaard dat de jongens vaak kwamen, maar de meisjes niet zo vaak. Ook is onvoldoende weersproken dat de meisjes maar een enkele keer bij [verzoekster] hebben overnacht. Het hof acht derhalve het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM met onvoldoende concrete omstandigheden onderbouwd. De door [verzoekster] overgelegde verklaringen maken dit oordeel van het hof niet anders.
Het hof acht [verzoekster] daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep ten aanzien van het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [kind 4] en [kind 3] . Grief 1 faalt.
Informatieplicht
5.9
In artikel 1:377b BW is bepaald:
1. De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
2. Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3. Artikel 377e is van overeenkomstige toepassing.
5.1
[verzoekster] voert aan dat zij op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op informatie omtrent haar kleinkinderen. [verzoekster] kan, als er geen omgang is, op die manier een beeld houden van [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 3] .
De ouders voeren verweer en verwijzen naar voornoemd wetsartikel. Daarbij heeft een ouder recht om informatie, maar dit artikel geldt niet voor grootouders. Er is volgens de ouders geen wettelijke grondslag voor het verstrekken van informatie aan [verzoekster] . Daarnaast zou het verstrekken van informatie over de kinderen spanning geven.
5.11
Ten aanzien van de verzochte informatieregeling verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de grond waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn door [verzoekster] geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering vormen op het wettelijke uitgangspunt dat een grootouder geen recht op een informatieregeling toekomt. De twee uitspraken die door [verzoekster] zijn aangehaald zien op andere situaties, namelijk informatieverstrekking in samenhang met het opstarten van een omgangsregeling tussen grootouders en kind en de informatieverstrekking aan de grootouders vaderszijde waarbij de vader van de kinderen is overleden. Daarnaast acht het hof het van belang dat er zoveel mogelijk rust bestaat voor de kinderen. De moeder heeft verklaard dat het versturen van foto’s of informatie haar onrust geeft, omdat zij er niet gerust op is, gebaseerd op ervaringen in het verleden, dat [verzoekster] daar op een goede wijze mee om zal gaan. De spanning die het versturen van informatie voor de moeder oplevert, acht het hof niet in het belang van de kinderen, zodat ook om die reden een informatieregeling niet in hun belang is. Grief 4 faalt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal gelet op de aard van procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 maart 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, E.H. Schulten en R. Feunekes, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 18 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.