6.3Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde onder feit 3, 5, 6 en 7 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
[medeverdachte 1]is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 1] BV, welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [bedrijf 2] BV, beiden gevestigd te Haren (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[bedrijf 3] NV (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [medeverdachte 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te Curaçaoen [medeverdachte 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van SNSPF alsmede het behandelen van andere door de directie van SNSPF te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld.[medeverdachte 1] noemt zichzelf interim-manager.
Introductie en betalingen externenNadat hij [medeverdachte 1] had aangenomen is [medeverdachte 7] aangenomen bij SNS via [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] .Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] . [medeverdachte 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[medeverdachte 7] werd als eerste, medio 2010, aangenomen.[medeverdachte 3] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [medeverdachte 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [naam] , [verdachte] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [medeverdachte 7] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 6] .
Volgens [medeverdachte 1] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het zich niet kan voorstellen dat de mensen van deze groep -zoals genoemd op het overzicht- niet wisten dat de fee werd verdeeld over meerdere personen.Hij heeft [medeverdachte 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [medeverdachte 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [medeverdachte 1] ging.[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] hierover ingelicht enkele maanden nadat de eerste van die groep, [medeverdachte 7] , was aangenomen.
[medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] maakten gebruik van de vennootschappen [bedrijf 4] BVrespectievelijk [bedrijf 5] BV. [medeverdachte 3] maakte gebruik van het bedrijf [bedrijf 6] .o.[medeverdachte 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] BV welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 8] BV.
[verdachte]verklaart dat hij enig aandeelhouder en enig bestuurder is van de vennootschap [bedrijf 9] BV (hierna: [bedrijf 9] ).[bedrijf 9] is gevestigd in Groningen.
De werkzaamheden van [verdachte] voor SNSPF vloeien voort uit een overeenkomst van opdracht die door SNSPF met de vennootschap van [verdachte] ,in het contract aangeduid als [bedrijf 9] BV i.o., is gesloten op 11 september 2010. Op 16 oktober 2011 is een aanvullende overeenkomst gesloten tussen SNSPF en [bedrijf 9] voor de duur van 16 maanden, ingaande op 1 september 2011. De werkzaamheden bestaan volgens de overeenkomst uit het management van de nationale en internationale equity posities van SNSPF en alle daaruit voortvloeiende werkzaamheden.Beide overeenkomsten zijn medeondertekend door [medeverdachte 2] .
[verdachte] verklaart dat hij in augustus 2010 via [medeverdachte 3] in contact kwam met [medeverdachte 1] .[medeverdachte 3] vroeg hem of hij wilde werken voor een financiële instelling. [verdachte] heeft daarop zijn cv naar [medeverdachte 1] gestuurd.Vervolgens heeft [medeverdachte 3] meer dan een goed woordje voor [verdachte] gedaan bij [medeverdachte 1] .Daarna heeft een gesprek plaatsgevonden met [medeverdachte 2] . Met [medeverdachte 2] heeft [verdachte] ook onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Het uurtarief werd € 225,-.In een gesprek met [medeverdachte 3] zijn [verdachte] en [medeverdachte 6] een fee overeengekomen van € 75,- per gewerkt uur. Op verzoek van [medeverdachte 3] is de betaling van de fee door een aan [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap gefactureerd en is aan die vennootschap ook betaald. Dit was een expliciet verzoek van [medeverdachte 3] . [verdachte] stuurde elke maand zijn factuur op aan SNSPF. Vervolgens kreeg hij dan een factuur van [medeverdachte 1] , met daarop de omschrijving “declaratie betreffende adviesdiensten t.b.v. [bedrijf 9] BV” voor de betreffende maand. Het bedrag op de factuur kon [verdachte] herleiden tot de afspraak die met [medeverdachte 3] was gemaakt over de betaling van een fee. [verdachte] heeft deze facturen in zijn administratie bewaard.
Door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is in de periode van 25 oktober 2010 tot en met 17 januari 2013 voor een bedrag van in totaal € 276.787,50 (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 9] . Deze facturen zijn in de periode van 11 november 2010 tot en met 26 januari 2013 door [bedrijf 9] voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [verdachte] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 25,-;
- [medeverdachte 2] : € 25,-;
- [medeverdachte 3] : € 25,-.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij binnen SNSPF, behalve aan [medeverdachte 2] , niemand iets heeft verteld over de betalingen die [verdachte] aan hem deed.Verder verklaart [medeverdachte 1] dat hij binnen het project [naam project] de functioneel leidinggevende was van [verdachte] . De omschrijving op de facturen, die aan [verdachte] gericht waren, had volgens [medeverdachte 1] anders moeten heten, namelijk bemiddelingsfee.
[verdachte] verklaart dat via hem [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn komen werken bij SNSPF. In een gesprek met [medeverdachte 3] -waar ook [medeverdachte 6] bij aanwezig was- heeft [verdachte] aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat zij voor het aanbrengen van deze medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. Ongeveer een week erna kwam [medeverdachte 3] hierop terug en stelde voor dat zij € 7,50 per persoon per medewerker zouden krijgen. [verdachte] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd aan [medeverdachte 1] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [medeverdachte 1] ontving: adviesdiensten. [verdachte] verklaart dat de omschrijving op de factuur niet correct was, maar dat hij bewust aansluiting heeft gezocht bij de facturen die door [medeverdachte 1] aan hem werden gestuurd. [verdachte] betaalde steeds het netto verschuldigde bedrag aan de vennootschap van [medeverdachte 1] .Facturen voor [bedrijf 9] werden door [verdachte] opgemaakt.De facturen die door [bedrijf 9] werden verzonden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn door [verdachte] verwerkt in de boekhouding van [bedrijf 9] .Er is door [verdachte] geen melding gedaan bij zijn opdrachtgever SNS van het feit dat hij deze beloning ontving.
Door [bedrijf 9] is in de periode van 20 november 2010 tot en met 31 december 2012 een bedrag van in totaal € 45.900,16 (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .Daarvan is alleen de eerste factuur van € 798,75 (exclusief btw) door [bedrijf 1] op 29 november 2010 betaald.De overige factuurbedragen zijn in de periode van 30 december 2010 tot en met 26 januari 2013verrekend met de bedragen die [medeverdachte 1] aan [verdachte] in rekening bracht.Van de betalingen op 1 november 2011 (over september 2011), 17 maart 2012 (over februari 2012) en 17 oktober 2012 (over september 2012) zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. De factuurbedragen betroffen (kennelijk) respectievelijk € 1.983,87, € 1.586,25 en € 1.335,00 (alle exclusief btw).
[medeverdachte 3][bedrijf 6] .o. (hierna: [bedrijf 6] ) is het bedrijf van de dochter van [medeverdachte 3] , waarvan hij feitelijk leidinggevende en algemeen tekenbevoegd is.[bedrijf 6] is gevestigd te Praag, Tsjechië.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat een aantal mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.Toen [medeverdachte 1] hem vroeg of hij nog mensen kende, heeft [medeverdachte 3] [verdachte] en [medeverdachte 6] aanbevolen. [medeverdachte 1] zei dat hij bij de inbreng van deze mensen wilde verdienen en zei dat [medeverdachte 3] er ook aan kon verdienen. Via [verdachte] heeft [medeverdachte 3] cv’s doorgestuurd van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Ook [betrokkene 2] heeft hij aanbevolen. [medeverdachte 3] stuurde de cv’s door naar [medeverdachte 1] voor een introductie bij SNSPF.[medeverdachte 3] kreeg een vergoeding voor het aanbrengen van deze externen, een bedrag per door de jongens gewerkt uur. Bij [medeverdachte 6] en [verdachte] was dat € 25,- per uur, bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] was dat bedrag wat lager.De betalingen liepen via [medeverdachte 1] .De verdeling van de betaling van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] met [verdachte] heeft hij besproken met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] heeft niet met [medeverdachte 1] besproken of SNS van de afspraken wist.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat er personen door bemiddeling van [medeverdachte 3] bij SNSPF zijn gekomen. Met deze personen is door [medeverdachte 3] een bemiddelingsfee afgesproken, die verdeeld werd onder hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .[medeverdachte 1] heeft met [medeverdachte 3] afspraken gemaakt over het aanbrengen van mensen. [medeverdachte 3] zou een deel van het tarief krijgen dat de aangenomen mensen zouden betalen.[medeverdachte 1] gaf aan [medeverdachte 3] door wat gefactureerd kon worden. [medeverdachte 3] stuurde dan een factuur vanuit [bedrijf 6] in Tsjechië naar [bedrijf 2] of [bedrijf 1] .[medeverdachte 3] kreeg een deel van de bemiddelingsfee van [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , en [betrokkene 2] .[medeverdachte 1] heeft hierover, buiten [medeverdachte 2] , niemand binnen SNSPF ingelicht.
Voor het ontvangen van de betalingen maakte [medeverdachte 3] maandelijks een factuur op naam van [bedrijf 6] . [medeverdachte 1] gaf aan hem door hoeveel hij kon factureren. De factuur verzond [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] heeft alle facturen zelf opgemaakt vanuit huis (de rechtbank begrijpt: te Haren). De omschrijving op de facturen heeft hij zelf bedacht. Fysiek heeft hij geen werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] . Hij heeft het format van de facturen aangepast zodat deze opgenomen konden worden in de administratie van [bedrijf 6] .De gefactureerde bedragen heeft hij ontvangen, deels op de rekening van [bedrijf 6] en deels op zijn eigen rekening.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben."
6.3.2Valsheid in geschrifte (feit 3 en 5)
De rechtbank heeft met betrekking tot de valsheid in geschrift in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
"Valsheid facturen
De verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II, (door het hof als bijlage 3 bij dit arrest gevoegd
) valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan immers niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn (…) bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [verdachte] en het verkrijgen van de door anderen opgemaakte facturen had [verdachte] wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden en hij had daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Daarbij komt dat door de manier van factureren de suggestie wordt gewekt van een niet bestaande rechtsverhouding. Immers, gefactureerd is tussen de vennootschappen van [verdachte] en [medeverdachte 1] terwijl de betalingsafspraak is gemaakt tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] . Ook wat betreft deze valsheid had hij wetenschap en ten minste voorwaardelijk opzet.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden " Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vindt daartoe aansluiting in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012 waarin is overwogen:
"Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd."
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en het opmaken van valse facturen nu door de facturerende vennootschap geen adviesdiensten zijn verricht ten behoeve van de geadresseerde vennootschap.
6.3.3.Gewoontewitwassen (feit 6)
Aan verdachte is onder 6 ten laste gelegd dat hij geldbedragen heeft witgewassen door, - kort weergegeven):
a. door de werkelijke aard en/of herkomst van die gelden te verbergen of te verhullen en
b. door die geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten of gebruik te maken van die geldbedragen.
De advocaat-generaal acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
De verdediging heeft betoogd dat noch van een gronddelict noch van verhullen sprake is geweest, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak betaalde bedragen
Het hof is van oordeel dat de geldbedragen die door [verdachte] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] zijn betaald niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf. Immers, de geldbedragen die door [verdachte] zijn betaald, heeft hij verkregen door het verrichten van werkzaamheden voor SNSPF op grond van de onderliggende overeenkomsten van opdracht. Deze geldbedragen hebben dan ook een legale herkomst.
Het hof acht bewezen dat de overige geldbedragen uit misdrijf zijn verkregen en verdachte deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Het hof stelt vast dat aan [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periode een geldbedrag van in totaal € 798,75 (exclusief btw) is betaald. Daarnaast is door [verdachte] een bedrag van in totaal € 45.101,41 (exclusief btw) verrekend met de betalingen die [verdachte] aan [medeverdachte 1] moest doen.
In de tenlastelegging is het verrekende bedrag van € 45.101,41 (exclusief btw) evenwel niet vermeld. Van de van [medeverdachte 1] ontvangen gelden van totaal € 45.900,16 (exclusief btw) is alleen het bedrag van € 978,75 (het hof leest: € 798,75 (exclusief btw)) opgenomen.
Het hof kan verdachte dan ook niet veroordelen voor het verwerven en voorhanden hebben van het totale bedrag van € 45.900,16 (exclusief btw) maar slechts voor een bedrag van
€ 798,75 (exclusief btw).
Ad a.
Het hof stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het hof stelt vast dat verdachte het geldbedrag van € 798,75 heeft ontvangen. Verdachte heeft dit bedrag op grond van valsheid in geschrift verkregen. Het hof is daarbij van oordeel dat het opmaken en versturen van de valse facturen om de geldbedragen te verkrijgen het gronddelict is en die facturen zijn gebruikt om de geldbedragen te verkrijgen. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen het gronddelict zodat zij niet kunnen worden gezien als de vereiste “extra verhullende handeling” na het ontvangen van dit uit misdrijf verkregen geld.
Dit betekent dat het onder 6 bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van de onderdelen van die bewezen verklaarde feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Pleegperiode en gewoonte
Witwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds de verweten handelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Ad b.
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig die maken dat het overdragen, omzetten of gebruik maken van die geldbedragen is te bewijzen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen met de rechtspersonen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zoekt daartoe aansluiting bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012waarin onder meer is overwogen:
“… dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd.”
6.3.4.deelnemen aan een criminele organisatie. (feit 7)
De rechtbank heeft met betrekking tot het deelnemen aan een criminele organisatie in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
"De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van (wetenschap van) een samenwerkingsverband tussen verdachten, geen opzet op deelneming aan een criminele organisatie en ook geen opzet op het oogmerk van die organisatie tot het plegen van strafbare feiten.
Criminele organisatie
De rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zin weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming niveau 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het oogmerk van de organisatie was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. (…)
Daarnaast heeft hij ook wetenschap gehad van de vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie. [medeverdachte 6] en [verdachte] hadden wetenschap van elkaars afspraken met [medeverdachte 3] en de bijbehorende betaalstromen via [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] geïntroduceerd bij SNSPF en hij en [medeverdachte 6] hebben aan [medeverdachte 1] gefactureerd voor het ontvangen van hun deel van de door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] betaalde fee. Ook hadden zij wetenschap van de betrokkenheid en het verrichte aandeel van de door hen en door anderen gebruikte vennootschappen bij de organisatie. Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij SNS(PF). Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van SNSPF dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachten en hun vennootschappen."
Het hof neemt deze conclusie over en maakt het deze tot de zijne.