7.3Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
[medeverdachte 1]is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 1] BV, welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [bedrijf 2] BV, beide gevestigd te Haren (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[bedrijf 3] NV (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [medeverdachte 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te Curaçaoen [medeverdachte 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] .
[medeverdachte 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF en op interim basis belast met het aansturen van nationale en internationale equity participaties van SNSPF alsmede het behandelen van andere door de directie van SNSPF te bepalen dossiers, hetgeen met zich mee kan brengen dat (tijdelijk) een functie als bestuurder of commissaris dient te worden vervuld.[medeverdachte 1] noemt zichzelf interim-manager.
Introductie en betalingen externenNadat hij [medeverdachte 1] had aangenomen is [medeverdachte 4] aangenomen bij SNS via [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] .Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [medeverdachte 5] , [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . [medeverdachte 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[medeverdachte 4] werd als eerste, medio 2010, aangenomen.[medeverdachte 3] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [medeverdachte 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [naam] , [naam] , [verdachte] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [medeverdachte 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] .
Volgens [medeverdachte 1] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [medeverdachte 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [medeverdachte 1] ging.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] maakten gebruik van de volgende vennootschappen: respectievelijk [bedrijf 4] BVen [bedrijf 5] BV. [medeverdachte 3] maakte gebruik van het bedrijf [bedrijf 6] .[medeverdachte 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] BV welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 8] BV.
[verdachte]
verklaart dat hij sinds 2009 zijn werkzaamheden uitvoert vanuit [bedrijf 9] BV (hierna: [bedrijf 9] ).De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] is [verdachte] . [bedrijf 9] is gevestigd in Groningen op het woonadres van [verdachte] .verklaart dat hij feitelijk leidinggevende is van [bedrijf 10] BV (hierna: [bedrijf 10] .).
De werkzaamheden die [verdachte] vanaf 20 september 2010 voor SNSPF heeft verricht, vloeien voort uit een overeenkomst van opdracht die op 10 september 2010 is gesloten tussen SNSPF en [bedrijf 9] . Vervolgens is een aanvullende overeenkomst gesloten voor de duur van 16 maanden, ingaande op 1 september 2011. Beide overeenkomsten zijn mede ondertekend door [medeverdachte 2] .
[verdachte] verklaart dat hij in augustus 2010 via [medeverdachte 3] in contact is gekomen met [medeverdachte 1] .[medeverdachte 1] heeft [verdachte] gebeld en aan hem meegedeeld om welke functie bij SNSPF het zou gaan en heeft hem gevraagd zijn cv te sturen. [verdachte] heeft vervolgens zijn cv aan [medeverdachte 1] gemaild. Daarna heeft [verdachte] een gesprek gehad met [medeverdachte 2] , waarin de werkzaamheden en het uurtarief zijn besproken. [verdachte] heeft met [medeverdachte 2] onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Ongeveer twee weken later kreeg [verdachte] een concept contract met daarin een uurtarief van € 225,-. Met [medeverdachte 3] maakte [verdachte] de afspraak dat hij 30 procent (€ 75,-) per gewerkt uur zou afdragen aan [medeverdachte 3] . Op verzoek van [medeverdachte 3] werden de betalingen van deze afdracht gedaan via [medeverdachte 1] .
Door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is in de periode van 25 oktober 2010 tot en met 17 januari 2012 in totaal een bedrag van € 289.908,75 (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 9] . Deze facturen zijn in de periode van 12 november 2010 tot en met 27 januari 2013 door [bedrijf 9] voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [verdachte] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [medeverdachte 1] : € 25,-;
- [medeverdachte 2] : € 25,-;
- [medeverdachte 3] : € 25,-.
De omschrijving op de facturen, die aan [verdachte] gericht waren, had volgens [medeverdachte 1] anders moeten zijn, namelijk bemiddelingsfee.[medeverdachte 1] verklaart dat hij binnen SNSPF, behalve aan [medeverdachte 2] , niemand iets heeft verteld over de betalingen die [medeverdachte 5] aan hem deed.Over [verdachte] verklaart [medeverdachte 1] gelijkluidend.
[verdachte] verklaart dat [medeverdachte 5] op enig moment mensen heeft aangebracht bij [medeverdachte 1] . In een gesprek met [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 5] onderhandeld en een korting gekregen van € 15,- per door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gewerkt uur. Deze korting heeft [medeverdachte 5] met [verdachte] gedeeld.In eerste instantie zou de fee worden verrekend met de fee die werd betaald. Op verzoek van [medeverdachte 3] is deze fee toch gefactureerd. De facturering van deze fee deed [verdachte] via [bedrijf 10] .De facturen werden door [verdachte] verwerkt in de administratie van [bedrijf 10] .[verdachte] wist hoeveel er gefactureerd moest worden, omdat [medeverdachte 1] de uren van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan hem doorstuurde. De facturen maakte [verdachte] thuis in Groningen op of bij zijn ouders in [plaats] .
Door [bedrijf 10] . is in de periode van 25 november 2010 tot en met 25 november 2012 een bedrag van in totaal € 40.378,16 (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Deze facturen zijn in de periode van 3 december 2010 tot en met 16 december 2012 voldaan."
7.3.2Valsheid in geschrift (feit 3 en 5)
De rechtbank heeft met betrekking tot de valsheid in geschrift in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
"Valsheid facturen
De verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II (Bij dit arrest opgenomen als bijlage 3)
, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Nu sprake was van bemiddeling, kan de omschrijving advies niet als juist worden aangemerkt. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan immers niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [verdachte] en het verkrijgen van de door anderen opgemaakte facturen had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden en hij had daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Daarbij komt dat door de manier van factureren de suggestie wordt gewerkt van een niet bestaande rechtsverhouding. Immers, gefactureerd is tussen de vennootschappen van [verdachte] en [medeverdachte 1] terwijl de betalingsafspraak is gemaakt tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] . Ook wat betreft deze valsheid had hij wetenschap en ten minste voorwaardelijk opzet.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalst
De verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben.
Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden." Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vindt daartoe aansluiting in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012 waarin is overwogen:
"Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd."
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben (feit 3) en het opmaken van valse facturen (feit 5) nu door de facturerende vennootschap geen adviesdiensten zijn verricht ten behoeve van de geadresseerde vennootschap.
7.3.3.Gewoontewitwassen (feit 6)
Aan verdachte is onder 6 ten laste gelegd dat hij geldbedragen heeft witgewassen door, - kort weergegeven):
a. door de werkelijke aard en/of herkomst van die gelden te verbergen of te verhullen en
b. door die geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen of gebruik te maken van die geldbedragen.
De advocaat-generaal acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
De verdediging heeft betoogd dat noch van een gronddelict noch van verhullen sprake is geweest, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak betaalde bedragen
Het hof is van oordeel dat de geldbedragen die door [verdachte] aan de vennootschappen van [medeverdachte 1] zijn betaald niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf. Immers, de geldbedragen die door [verdachte] zijn betaald, heeft hij verkregen door het verrichten van werkzaamheden voor SNSPF op grond van de onderliggende overeenkomsten van opdracht. Deze geldbedragen hebben dan ook een legale herkomst.
Het hof acht bewezen dat verdachte de overige geldbedragen (door verdachte – of zijn rechtspersoon - ontvangen van [medeverdachte 1] ) heeft witgewassen doordat hij deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Ad a.
Het hof stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het hof stelt vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode geldbedragen tot een totaal van € 40.378,16 (exclusief btw)heeft ontvangen. Verdachte heeft deze bedragen op grond van valsheid in geschrift verkregen. Het hof is daarbij van oordeel dat het opmaken en versturen van de valse facturen om de geldbedragen te verkrijgen het gronddelict is en die facturen zijn gebruikt om de geldbedragen te verkrijgen. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen het gronddelict zodat zij niet kunnen worden gezien als de vereiste “extra verhullende handeling” na het ontvangen van dit uit misdrijf verkregen geld.
Dit betekent dat het onder 6 bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van de onderdelen van die bewezenverklaarde feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Pleegperiode en gewoonte
Witwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden tot aan het moment van ontvangst van de laatste betaling op 16 december 2012. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 16 december 2012.
Ad b.
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig die maken dat het overdragen of gebruik maken van die geldbedragen is te bewijzen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen met de rechtspersonen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zoekt daartoe aansluiting bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012waarin onder meer is overwogen:
“… dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd.”
7.3.4.deelnemen aan een criminele organisatie. (feit 7)
De rechtbank heeft met betrekking tot het deelnemen aan een criminele organisatie in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
"De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van (wetenschap van) een samenwerkingsverband tussen verdachten, geen opzet op deelneming aan een criminele organisatie en ook geen opzet op het oogmerk van die organisatie tot het plegen van strafbare feiten.
Criminele organisatie
De rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zin weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het oogmerk van de organisatie was gericht valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. [medeverdachte 5] heeft [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geïntroduceerd bij SNSPF en hij en [verdachte] hebben aan [medeverdachte 1] gefactureerd voor het ontvangen van hun deel van de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betaalde fee. Daarnaast heeft hij ook wetenschap gehad van de vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie, te weten in ieder geval [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Ook hadden zij wetenschap van de betrokkenheid en het verrichte aandeel van de door hen en door anderen gebruikte vennootschappen bij de organisatie. Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij SNS(PF). Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van SNSPF dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachten en hun vennootschappen."
Het hof neemt deze conclusie over en maakt het deze tot de zijne.