In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor ambtsdwang, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet de intentie had om de motoragent tot iets te dwingen. De vrijspraak voor het primair ten laste gelegde ambtsdwang (artikel 179 Sr) werd uitgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de motoragent daadwerkelijk heeft willen dwingen tot het nalaten van rechtmatige ambtsverrichtingen. Echter, het hof oordeelde wel dat de verdachte de agent opzettelijk heeft gehinderd in zijn werkzaamheden, wat leidde tot een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het belemmeren van een politieambtenaar in de uitoefening van zijn functie (artikel 184 Sr). De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk belemmeren van de motoragent tijdens een achtervolging van een scooterrijder. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte en heeft een taakstraf van 20 uren opgelegd, naast 10 dagen jeugddetentie. Het hof heeft de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n en 184 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.