In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met een minderjarige, maar de advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld en verzocht om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Tijdens de zitting op 18 mei 2018 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster, die discrepanties vertoonden, kritisch beoordeeld. Het hof oordeelde dat het steunbewijs, hoewel aanwezig, niet overtuigend genoeg was om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte heeft altijd ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er twijfels bestonden over de bewijswaarde van de getuigenverklaringen. Hierdoor heeft het hof besloten dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De kosten van het geding werden aan de benadeelde partij opgelegd, begroot op nihil.