ECLI:NL:GHARL:2018:5027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
200.229.877/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de kinderen naar het westen van Nederland. De moeder, die in een vrouwenopvang verbleef, verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen, omdat zij zich onveilig voelde in de huidige woonplaats. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent, verzette zich tegen de verhuizing, omdat dit het contact met de kinderen zou bemoeilijken.

Het hof heeft de belangen van de kinderen en de vader zwaarder laten wegen dan die van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was voor de veiligheid van haar en de kinderen. Bovendien zou de verhuizing negatieve gevolgen hebben voor de zorgregeling en het contact tussen de kinderen en de vader. De moeder had geen alternatieven voor de verhuizing overwogen en de communicatie tussen de ouders was al problematisch.

De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging van de zorgregeling afgewezen. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen en de vader voorop stond. De moeder had haar verzoek om de omgang van de vader met de kinderen te ontzeggen ingetrokken, waardoor dit niet verder werd besproken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank in stand gehouden en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.229.877/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/171212 / FA RK 16-3071)
beschikking van 31 mei 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.M. de Boer te Amsterdam,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 december 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 28 december 2017;
- een journaalbericht van mr. De Boer van 2 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 3 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 22 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 5 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 13 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 23 april 2018 met productie(s).
2.2
Het hof heeft - zoals ter zitting reeds is medegedeeld - wegens strijd met de goede procesorde geen kennis genomen van de door de moeder ingediende inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de vader, zoals opgenomen in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep (vanaf randnummer 2), omdat door de moeder op deze wijze een tweede schriftelijke ronde is genomen hetgeen haar niet is toegestaan door het hof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad, in het kader van zijn adviserende taak, is [C] verschenen. Ter zitting heeft zowel mr. De Boer als mr. Wagenaar mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , [in] 2015 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 23 juni 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, bepaald dat partijen zijn overeengekomen als in het aan die beschikking gehechte en als daar ingelast te beschouwen ouderschapsplan. In dit, door de ouders op 25 maart 2015 ondertekende, ouderschapsplan zijn de vader en de moeder onder meer overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en dat de kinderen in het kader van een gedeeld ouderschap evenveel tijd bij de vader en bij de moeder verblijven.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 10 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor zover hier van belang:
- de hulpverlenende instantie verzocht in de bodemprocedure de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap na Scheiding (ONS) aan de rechtbank over te leggen;
- de raad verzocht bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover in de bodemprocedure te informeren;
- vastgesteld dat de vader en de moeder een voorlopige zorgregeling zijn overeengekomen, in die zin dat de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven.
3.4
Bij eindrapport van 20 juni 2017 over het verloop van het ONS-traject heeft [D] het volgende geconcludeerd en geadviseerd. Na het voeren van zeven gesprekken is het de ouders gelukt om oplossingen te vinden voor hun blokkades. Het toepassen van deze oplossingen in het dagelijks leven is slechts in beperkte mate gelukt. De bemiddelaar stelt vast dat er geen constructieve communicatie is ontwikkeld tussen de ouders en dat er geen sprake is van onbelast contact tussen de beide ouders en hun kinderen. Er zijn signalen die er op wijzen dat de ouders hun kinderen negatief beïnvloeden ten opzichte van de andere ouder. Het advies aan de ouders, met name de vader, is om te zoeken naar een manier waarbij ze om kunnen gaan met de huidige situatie (van gescheiden leven) waarbij de kinderen afwisselend bij de ouders verblijven. Daarnaast is het van belang dat de ouders de onderlinge negativiteit niet aan hun kinderen laten merken, maar in plaats daarvan de kinderen het gevoel geven dat de andere ouder het beste voor heeft met de kinderen. Voor de kinderen is het wenselijk dat de ouders duidelijke afspraken maken over de omgang en zich daaraan houden zonder invloed uit te willen oefenen op de situatie bij de andere ouder thuis.
3.5
De raad heeft bij brief van 12 juli 2017 aan de rechtbank bericht geen aanleiding te zien om een raadsonderzoek te starten.
3.6
Op 27 juni 2017 heeft bij de rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden naar aanleiding van het verzoekschrift van de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 27 oktober 2016, waarin zij verzoekt om vervangende toestemming voor verhuizing naar het westen van het land, wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie. In de periode na voornoemde mondelinge behandeling en voor de (bestreden) beschikking van 10 oktober 2017 heeft de moeder zich gewend tot de vrouwenopvang. De moeder is op 1 september 2017 opgenomen in de vrouwenopvang te [B] en op 15 september 2017 in de vrouwenopvang te [A] . De moeder verblijft thans in een zogenaamde satellietwoning in [A] die zij via de vrouwenopvang toegewezen heeft gekregen.
3.7
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 10 oktober 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing met de kinderen naar het westen van het land, afgewezen;
- de beschikking van de rechtbank van 23 juni 2015 gewijzigd in die zin dat de volgende zorgregeling zal gelden: de kinderen verblijven bij de vader één keer in de veertien dagen van zaterdag na sluitingstijd van de winkel van de vader tot maandag naar school, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen. De schoolvakanties en feestdagen dienen partijen in onderling overleg te verdelen;
- de vader dient met ingang van 27 oktober 2016 (de datum van indiening van het verzoekschrift) als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bijdrage van € 50,- per kind per maand te betalen aan de moeder, voor zover de termijnen niet reeds zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.8
Bij vonnis in kort geding van 30 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor zover hier van belang, de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld: met ingang van 27 oktober 2017 verblijven de kinderen eenmaal in de twee weken van vrijdag 18.30 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader, waarbij de moeder zolang zij in [A] verblijft zelf zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen bij de vader thuis in [B] en waarbij zij de kosten daarvan voor haar rekening neemt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader om de kinderen aan hem toe te vertrouwen, afgewezen.
3.9
Op 20 december 2017 is het gezin door [E] Groep aangemeld bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: JBRA). Sindsdien is JBRA betrokken bij het gezin.
3.1
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij mondelinge uitspraak van 26 maart 2018, opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, - voor zover hier van belang -:
- de door de vader gevraagde voorzieningen om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen en om een bijzondere curator te benoemen, afgewezen;
- de tenuitvoerlegging van de beschikking van 10 oktober 2017 en het vonnis van 30 oktober 2017 geschorst totdat is beslist op het tegen de beschikking van 10 oktober 2017 ingestelde hoger beroep (de onderhavige procedure);
- de moeder gelast om de kinderen in de gelegenheid te stellen iedere week op maandag, woensdag en vrijdag, telkens om 19.00 uur, telefonisch (of via Skype) contact met de vader te hebben, met inachtneming van hetgeen dienaangaande door de voorzieningenrechter is overwogen;
- de moeder gelast om de vader conform door JBRA te geven aanwijzingen te informeren over de voortgang van de kinderen op school respectievelijk het kinderdagverblijf;
- bepaald dat voorlopig, totdat een rechter anders beslist of partijen anders overeenkomen, de kinderen een keer per veertien dagen in het weekend bij de vader zullen verblijven, van vrijdag 18.30 uur tot zondag 14.00 uur, waarbij de moeder de kinderen naar de woning van de vader zal brengen en hen daar zal overdragen aan een door de vader aan te wijzen derde en waarbij de vader hen zal terugbrengen en bij het kinderdagverblijf aan [de a-straat] te [A] zal overdragen aan een door de moeder aan te wijzen derde.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 oktober 2017. Deze grieven zien op de vervangende toestemming voor verhuizing en op de zorgregeling. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar het westen van het land, te weten naar de regio [A] , alwaar zij en de kinderen ten tijde van de indiening van het beroepschrift in een vrouwenopvang verbleven;
- de raad, locatie Amsterdam, te verzoeken te onderzoeken en te adviseren of een zorgregeling in het belang van de kinderen te achten is en zo ja, hoe die regeling er uit zou moeten zien. Daarbij verzoekt de moeder het hof de vader de omgang te ontzeggen totdat er duidelijkheid is op welke wijze de belangen van de kinderen het best gediend zijn, althans te bepalen dat totdat er duidelijkheid is, de vader de kinderen uitsluitend onder professionele begeleiding mag zien, althans, in het geval het hof zal oordelen dat er tussen de vader en de kinderen omgang dient plaats te vinden, te bepalen dat de overdracht zal plaatsvinden door en aan een neutrale derde, waarbij deze derde de kinderen bij de vader brengt en de vader de kinderen op een neutrale plek in [A] bij deze derde terugbrengt.
4.2
De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de kinderalimentatie. Hij verzoekt het hof in principaal hoger beroep de bestreden beschikking (zo leest het hof:), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt hij het hof de bestreden beschikking te vernietigen (zo leest het hof:) voor zover het de kinderalimentatie betreft, en opnieuw rechtdoende de kinderalimentatie op nihil te bepalen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de kinderalimentatie betreft.

5.De motivering van de beslissing

Incidenteel hoger beroep
5.1
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de vader het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader de gronden van het incidenteel hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep.
Vervangende toestemming voor verhuizing
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder samen met de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Het hof acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om - met inachtneming van voornoemd toetsingskader - een beslissing te nemen. Anders dan namens de moeder is verzocht acht het hof het gelasten van een raadsonderzoek dan ook niet nodig.
5.6
Het hof is van oordeel dat de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging niet te rechtvaardigen valt. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De moeder is - zonder de beslissing van de rechtbank op haar verzoek tot vervangende toestemming af te wachten - medio september 2017 verhuisd naar [A] . De moeder heeft als belangrijkste reden voor de verhuizing aangevoerd dat het door het gedrag van de vader (stalken en bedreigen) voor de kinderen en haar niet meer veilig was in [B] . Daarbij heeft de moeder aangevoerd dat zij geen invloed had op de overplaatsing naar de vrouwenopvang in [A] . Dit was immers, zo stelt zij, op initiatief van de vrouwenopvang en het gevolg van de zogenoemde ‘code rood’ die vanwege haar veiligheid was afgegeven. Het hof overweegt dat wat er ook zij van de vraag of in september 2017 de noodzaak bestond om (tijdelijk) in de vrouwenopvang in [A] te verblijven, de moeder de noodzaak om te verhuizen naar en zich met de kinderen te vestigen in een 200 kilometer verderop gelegen plaats (de regio [A] ) onvoldoende heeft aangetoond. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete en met verifieerbare stukken onderbouwde feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de veiligheid van de kinderen en haarzelf dusdanig in het geding is, dat er een noodzaak is om te verhuizen naar het westen van het land, meer in het bijzonder [A] . Niet is gebleken dat het voor de moeder en de kinderen ook niet veilig is om in een plaats dichterbij [B] te gaan wonen. Ter zitting is in dat verband gebleken dat de moeder met betrekking tot de verhuizing geen alternatieven in of dichterbij [B] heeft overwogen en ook voor de toekomst niet overweegt. De moeder heeft daarentegen juist verklaard dat het haar bedoeling is om via de vrouwenopvang een definitieve woning te krijgen in de regio [A] en dat zij ook al op zoek is naar een dergelijke woning. Het hof leidt hieruit af dat de moeder de intentie heeft - en hier ook al naar handelt - om zich blijvend in de regio [A] te vestigen.
5.7
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder, wat hier overigens ook van zij, dat zij voor haar toekomstige huisvesting afhankelijk is van een door de opvang te geven voorrangsverklaring en dat de opvang een verhuizing naar een regio/plaats die de opvang niet veilig acht kan blokkeren. Nog daargelaten dat de moeder geen enkel inzicht heeft gegeven in het standpunt van de opvang in dit concrete geval, geldt dat het uit de stukken en het verhandelde ter zitting voor het hof duidelijk is geworden dat het de uitdrukkelijke wens is van de moeder om in de omgeving van [A] te blijven wonen. Het hof betwijfelt dan ook of de moeder - in geval de opvang bepaalt dat het voor de moeder veilig is om in het noorden van het land te wonen - uit zichzelf naar die omgeving zou verhuizen.
Dat de moeder naar eigen zeggen een baan heeft in [A] en dat haar vrienden en kennissen (die haar kunnen ondersteunen bij de zorg voor de kinderen) ook in die regio wonen, terwijl zij in (de regio) [B] geen/minder vrienden heeft, weegt naar het oordeel van het hof in dit geval minder zwaar dan het belang van de kinderen en de vader om op een zo onbelast mogelijke manier contact met elkaar te hebben.
5.8
Een verhuizing naar [A] zal invloed hebben op de (uitvoering van de) zorgregeling. Weliswaar hoeft de verhuizing geen gevolgen te hebben voor de frequentie van de omgang, te weten één weekend in de twee weken, maar door de aanzienlijk langere reistijd zal de uitvoering van de zorgregeling wel extra belastend zijn voor de kinderen. Bovendien zal het voor beide ouders extra reiskosten met zich brengen, terwijl beide ouders niet over ruime financiële mogelijkheden beschikken. Ook zullen de ouders minder flexibel kunnen zijn bij het maken van nadere afspraken over de zorgregeling en zal het voor de vader lastig worden om andere activiteiten aangaande de kinderen te kunnen ondernemen, zoals een ouderavond bezoeken of naar een sportwedstrijd komen kijken.
Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de moeder geen, althans onvoldoende alternatieven en maatregelen heeft geboden om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de vader te verzachten en/of te compenseren. In hoger beroep heeft de moeder met betrekking tot de omgang zelfs nog primair verzocht de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen totdat er door middel van een raadsonderzoek duidelijkheid zou zijn op welke wijze de belangen van de kinderen het best gediend zijn. Weliswaar heeft de moeder dit verzoek ter zitting ingetrokken, maar de oorspronkelijke wens van de moeder was dus eerder om de omgang te verminderen dan de gevolgen van de verhuizing voor de vader te verzachten.
5.9
Het hof neemt voorts bij zijn oordeel in aanmerking dat naarmate partijen verder uit elkaar wonen, het in toenemende mate belangrijk is dat zij in staat zijn om op een behoorlijke manier te communiceren en afspraken te maken over kwesties aangaande de kinderen, waaronder de uitvoering van de zorgregeling. Gebleken is dat de ouders op dit moment niet in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg. De moeder informeert de vader in het geheel niet over de kinderen, zelfs niet over op welke school zij zitten en waar zij wonen. Het hof acht het in dat kader ook zorgelijk dat [de minderjarige1] in een gesprek met de gezinsmanager van JBRA heeft aangegeven dat ze voor haar vader geheim moet houden waar zij woont. Zoals de raad ter zitting heeft aangegeven en het hof onderschrijft dit, is het van groot belang dat de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren en dat zij hier zo nodig hulp voor moeten zoeken.
5.1
Bovendien hebben alle drie de kinderen (inmiddels 3, 5 en 7 jaar oud) tot hun verhuizing naar [A] in [B] gewoond, waar ook de familie van de vader woont. De moeder heeft geen familie in Nederland. [de minderjarige2] heeft in een gesprek met de gezinsmanager onder meer aangegeven dat ze haar familie in [B] mist en dat ze niet weet waarom ze naar [A] is verhuisd. [de minderjarige1] heeft onder meer verteld dat ze haar beste vriendin in [B] mist.
5.11
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegend, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder om met de kinderen naar de regio [A] te verhuizen, zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij een toewijzing van haar verzoek. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Zorgregeling
5.12
Ter zitting heeft de moeder haar verzoeken om de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen, dan wel te bepalen dat de omgang onder professionele begeleiding dient plaats te vinden, ingetrokken. Deze verzoeken behoeven derhalve geen bespreking meer en het hof zal deze verzoeken van de moeder in zoverre afwijzen.
5.13
Nu het hof evenals de rechtbank geen toestemming verleent aan de moeder om naar de regio [A] te verhuizen, ziet het hof geen aanleiding om de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling te wijzigen. Partijen hebben ook geen bezwaren aangevoerd tegen deze zorgregeling die destijds, in de situatie dat de moeder in [B] woonde en conform de afspraak van partijen, is vastgelegd.
5.14
Het hof zal daarom de bestreden beschikking ook bekrachtigen voor zover het de zorgregeling betreft.
5.15
In het belang van de kinderen geeft het hof partijen ten overvloede het volgende mee. Het vorenstaand oordeel laat onverlet dat partijen in onderling overleg kunnen afspreken dat - in elk geval zolang de moeder nog niet is terugverhuisd - de zorgregeling zal blijven gelden zoals die door de voorzieningenrechter op 26 maart 2018 is bepaald en zoals hiervoor onder 3.10 is weergegeven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 oktober 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 31 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.