ECLI:NL:GHARL:2018:4983

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
21-003145-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en zware mishandeling van partner, ontucht met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van meermalen verkrachting van zijn partner, zware mishandeling en ontucht met zijn minderjarige kinderen. De feiten dateren van een periode van meer dan 10 jaar, waarin de verdachte zijn partner op ernstige wijze heeft mishandeld en verkracht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 7 jaar en 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en haar kinderen betrouwbaar waren en dat er geen sprake was van vormverzuim in de opsporing. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De zaak is bijzonder schokkend vanwege de betrokkenheid van de kinderen bij de ontuchtige handelingen en de langdurige mishandeling van de partner. Het hof heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003145-15
Uitspraak d.d.: 31 mei 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 mei 2015 met parketnummer 18-830666-13 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1965,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 april 2017, 17 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 72 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij de gevangenneming van verdachte dient te worden bevolen. De vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.074,10, en de vordering van [benadeelde partij 2] tot € 10.000,- , telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen en dienen zij verwezen te worden naar de burgerlijke rechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Reus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte veroordeeld voor het meermalen verkrachten van zijn partner in een periode van 13 jaar, het plegen van ontucht met zijn minderjarige kinderen en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn partner tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van € 20.074,10, met oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel en de vordering van [benadeelde partij 2] is toegewezen tot € 10.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en verwezen naar de burgerlijke rechter.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 7 december 1993 tot en met 31 december 2006 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen en/of doen seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , hebbende verdachte
- een deodorantroller/bus en/of bierflesje en/of kaars en/of sinaasappel en/of courgette en/of komkommer en/of banaan en/of pistool in haar vagina geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s)/hand in haar vagina geduwd/gebracht en/of
- de vinger(s)/handen/vuisten van haar kinderen ( [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] en [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] in haar vagina laten duwen/brengen en/of
- de vinger(s)/handen van haar kinderen ( [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] en [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] in haar anus laten duwen/brengen en/of
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in haar anus geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- hij haar (meermalen) heeft geslagen/gestompt en/of (meermalen) getrapt/geschopt en/of - hij (meermalen) haar kleren van haar lichaam heeft getrokken/gescheurd en/of
- hij een brandende sigaret op haar lichaam heeft gedrukt en/of - hij haar (meermalen) een mes en/of pistool heeft getoond en/of
- zij (vervolgens) ontuchtige handelingen moest verrichten/ondergaan (terwijl zij zei dat ze dit niet wilde, althans dat hij gemerkt moet hebben dat ze niet wilde) en/of
- hij tegen haar zei dat haar kinderen zouden worden vermoord als ze naar de politie zou gaan, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of hij (aldus) voor die [benadeelde partij 1] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet, althans onvoldoende aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 te [plaats] , althans in Nederland, met zijn (biologische) kinderen [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] ) en [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of heeft doen plegen, hebbende verdachte
- de vinger(s)/handen/vuisten van die [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] in de vagina van hun moeder ( [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] ) laten duwen/brengen;
- de vinger(s)/handen van die [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] in de anus van hun moeder ( [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] ) laten duwen/brengen;
feit 3 primair:
hij op of omstreeks 23 februari 2008 te [plaats] aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een op twee plaatsen gebroken onderarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en met kracht met een drempel op haar arm te slaan.
feit 3 subsidiair:
hij op of omstreeks 23 februari 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 1] ), (meermalen) met een drempel op haar arm heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feiten 1 en 2:
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten - die hij gedurende de gehele procedure met grote stelligheid heeft ontkend - dient te worden vrijgesproken.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat tijdens het opsporingsonderzoek in het kader van de ‘Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ consultatie had moeten plaatsvinden van de ‘Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ). Door dit na te laten heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met voornoemde Aanwijzing en is er sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Als gevolg daarvan dienen de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 1] , en beide zonen [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] , uitgesloten te worden van het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, maar dat dit bewijs onvoldoende overtuigend is. Er bestaan verschillen tussen de verklaringen van aangeefster en die van haar zonen en een objectieve bevestiging van deze verklaringen ontbreekt.
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik
Het hof stelt met betrekking tot dit verweer voorop dat van een situatie waarin volgens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (geldend van 1 januari 2011 t/m 30 april 2016) een verplichte consultatie dient plaats te vinden van de LEBZ geen sprake is. Immers is geen sprake van hervonden herinneringen, ritueel misbruik en/of herinneringen aan seksueel misbruik van voor de derde verjaardag. Wel gaat het om seksueel misbruik dat langer dan acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat consultatie van de LEBZ volgens de Aanwijzing facultatief is. In dit geval heeft consultatie niet plaatsgevonden. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit geen verbazing wekt nu aangeefster vóór haar uiteindelijke aangifte op 13 september 2013 al eerder verklaringen op het politiebureau had afgelegd. Raadpleging van de LEBZ ligt in een dergelijk geval minder voor de hand. Anders dan de raadsman heeft betoogd is in ieder geval geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zodat bewijsuitsluiting op die grond niet aan de orde is.
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsman heeft in zijn pleidooi terecht gesteld dat in de onderhavige zaak veel, zo niet alles, afhangt van de beoordeling van de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 1] en de zonen van aangeefster en verdachte: [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] . Niet ter discussie staat dat hun verklaringen voldoende wettig bewijs vormen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. In hoger beroep staat de vraag centraal of dit bewijs ook overtuigend is, in die zin dat de getuigenverklaringen voldoende betrouwbaar zijn om een bewezenverklaring op te baseren.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Alle betrokkenen, [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] , zijn meermalen over de door hun gestelde feiten gehoord. Eerst meerdere keren bij de politie en later bij de rechter-commissaris. Deze verklaringen houden in dat aangeefster in de ten laste gelegde periode meermalen en op verschillende manieren door verdachte is verkracht, waarbij ook diverse voorwerpen werden gebruikt, en dat verdachte bij één van die gelegenheden hun twee (toen minderjarige) zonen heeft gedwongen hun handen/vuisten in de vagina van hun moeder te brengen. Zowel moeder als beide zonen hebben de verklaring die zij bij de politie hebben afgelegd bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk bevestigd.
Daarnaast acht het hof voor de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] van belang dat zij in een eerdere gedane aangifte op 25 februari 2009 ook al over verkrachtingen door verdachte heeft verklaard, waarbij zij tevens het gebruik van specifieke voorwerpen heeft benoemd, zoals een deodorantflesje, een bierflesje, een courgette, een komkommer, een banaan, een sinaasappel, een kaars en een pistool. Dit stemt overeen met hetgeen zij in haar verklaring van 13 september 2013 heeft vermeld. Haar verklaring is derhalve consistent, zelfs over een periode van meerdere jaren.
Daarnaast kan worden vastgesteld dat de verklaringen van aangeefster en haar zonen op belangrijke onderdelen met elkaar overeenkomen en steun vinden in elkaar. Het gaat daarbij niet om algemeenheden maar (ook) om specifieke details. Zo heeft aangeefster verklaard dat de kinderen voorafgaand aan de opdracht om hun handen bij haar naar binnen te brengen, van hun vader de opdracht kregen haar om en om te slaan en haar daarbij voor ‘hoer’ uit te maken. Dit is ook door de oudste zoon [benadeelde partij 2] verklaard. Een ander specifiek detail waarover zowel moeder als [benadeelde partij 2] hebben verklaard is dat verdachte tijdens voornoemd incident heeft gedreigd om zijn dochter door ene [naam] te laten verkrachten.
Van groot belang acht het hof voorts de verklaring van [getuige 1] , dochter van verdachte en aangeefster. Zij heeft verklaard dat zij voornoemd incident waarbij haar beide broers waren betrokken vanuit haar slaapkamer kon volgen. Zo heeft zij gehoord dat iemand een pot vaseline moest pakken en dat haar vader tegen haar broertje zei: “Stop je hand in de kut van je moeder”. Dit alles kon zij horen omdat het raam boven haar (slaapkamer)deur stuk was. De volgende dag zag zij vervolgens de pot vaseline op tafel staan. Voornoemde verklaring is door [getuige 2] bij de rechter-commissaris bevestigd. Ook in de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] wordt over het gebruik van vaseline verklaard.
Ten slotte zijn zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] als getuigen ter terechtzitting van het hof gehoord. Wederom hebben zij alle drie hun eerdere verklaringen bevestigd. De verklaringen die zij ter zitting hebben afgelegd hebben bij het hof een zeer authentieke indruk gewekt en het hof is daardoor dan ook volledig overtuigd geraakt van hun geloofwaardigheid. Dat er sprake zou zijn van een verzonnen, onderling afgestemd verhaal - zoals verdachte heeft gesteld - is op geen enkele wijze gebleken.
Gezien het voorgaande acht het hof de verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Op grond daarvan kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Feit 3
Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van aangeefster [benadeelde partij 1] door haar met een houten drempel op haar arm te slaan, waardoor deze op twee plaatsen is gebroken.
Ondanks verdachtes ontkennende verklaring - hij heeft gesteld geen slaande beweging gemaakt te hebben, maar slechts een aanvallende beweging van [benadeelde partij 1] geblokkeerd te hebben - kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de verklaring van aangeefster alsmede op grond van de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [getuige 1] en de geneeskundige verklaring van 30 maart 2009. Omtrent de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent bij feit 1 en 2 is overwogen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij in de periode van 7 december 1993 tot en met 31 december 2006 te [plaats] , meermalen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen en doen seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , hebbende verdachte
- een deodorantroller/bus en/of bierflesje en/of kaars en/of sinaasappel en/of courgette en/of komkommer en/of banaan en/of pistool in haar vagina geduwd/gebracht en
- zijn hand in haar vagina geduwd/gebracht en
- de handen/vuisten van haar kinderen ( [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] en [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] in haar vagina laten duwen/brengen en
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
- zijn penis in haar anus geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat
- hij haar meermalen heeft geslagen/gestompt en getrapt/geschopt en
- hij meermalen haar kleren van haar lichaam heeft getrokken/gescheurd en
- hij een brandende sigaret op haar lichaam heeft gedrukt en
- hij haar een mes en pistool heeft getoond en
hij aldus voor die [benadeelde partij 1] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich onvoldoende aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.
feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 te [plaats] , met zijn biologische kinderen [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] ) en [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
- de handen/vuisten van die [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] in de vagina van hun moeder ( [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] ) laten duwen/brengen.
feit 3 primair:
hij op 23 februari 2008 te [plaats] aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een op twee plaatsen gebroken onderarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en met kracht met een drempel op haar arm te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van het feit en de verdachte

Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit een beroep gedaan op noodweer. Volgens verdachte kwam aangeefster met een mes op hem af en heeft hij zich vervolgens verdedigd door haar te ‘blokken’ met een houten drempel.
Het hof stelt vast dat de door verdachte gestelde gang van zaken geen steun vindt in het dossier. De feiten die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd, zijn derhalve niet aannemelijk geworden. Zoals bij de bewijsoverweging is vermeld, gaat het hof bij het onder 3 ten laste gelegde feit uit van de situatie zoals die door aangeefster en de getuigen is geschetst. Dit houdt in dat aangeefster weliswaar een mes in handen had - dat zij verdachte kort daarvoor afhandig had gemaakt - maar met welk mes zij verder niets heeft gedaan. Verdachte verzocht aangeefster het mes aan hem af te geven en toen zij dat niet deed, heeft hij haar opzettelijk met de houten drempel geslagen. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een dreiging daarvan jegens verdachte was derhalve geen sprake. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte zijn ex-partner [benadeelde partij 1] in een periode van meer dan 10 jaar meermalen op ernstige wijze verkracht en haar zwaar lichamelijk letsel toegebracht. In haar slachtofferverklaring schrijft aangeefster dat het geweld niet alleen littekens op haar lichaam heeft achtergelaten, maar ook in haar ziel. Zij is bang om relaties aan te gaan; ze vertrouwt mannen niet meer en voelt zich vies. Uit haar verklaring blijkt dat aangeefster nog dagelijks de gevolgen van verdachtes handelen ervaart en dat zij de toekomst somber inziet. Zij ‘overleeft’ alleen voor haar kinderen en kleinkinderen.
Naast aangeefster [benadeelde partij 1] , hebben ook verdachtes zonen [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] het moeten ontgelden. Terwijl van een vader mag worden verwacht dat hij liefde, bescherming en geborgenheid biedt, gedroeg hij zich ook tegenover hen vaak onberekenbaar en agressief. Het meest schokkend is dat hij zijn toen nog jonge zonen met geweld bij een verkrachting van hun moeder heeft betrokken. Een dergelijk gebeuren gaat het voorstellingsvermogen haast te boven, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Uit de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [slachtoffer] blijkt dat de relatie met hun moeder door voornoemd gebeuren blijvend is aangetast onder meer door gevoelens van schaamte omdat zij zich deelnemer aan de verkrachting van hun eigen moeder voelen en gevoelens van schuld omdat zij geen weerstand aan hun vader hebben kunnen bieden. Zij ondervinden tot op heden op diverse fronten in hun leven de schadelijke gevolgen van verdachtes handelen. Zij zijn voor het leven getekend.
Het voorgaande maakt dat het hof verdachte een langdurige gevangenisstraf zal opleggen. Daarbij acht het hof een hogere straf op zijn plaats dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu die straffen onvoldoende rechtdoen aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen van die feiten voor de slachtoffers. In beginsel acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 8 jaren passend. Nu er evenwel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn - de procedure in hoger beroep heeft zonder duidelijke oorzaak 3 jaren geduurd - zal het hof in plaats daarvan een gevangenisstraf van 7 jaren en 9 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is passend en noodzakelijk.
Het hof heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 16 april 2018 eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Daarnaast is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit (de rapportages in) het dossier en zoals die ter zitting van het hof zijn besproken.

Gevangenneming

Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting van het hof op 17 mei 2018 gevorderd dat het hof bij de uitspraak de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
De door het hof bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op deze veroordeling, is het hof is van oordeel, dat thans ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, tegen verdachte aanwezig zijn.
De feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld zijn zodanig ernstig en schokkend voor de rechtsorde, dat onaanvaardbaar is dat verdachte zijn eventuele verdere berechting in vrijheid mag afwachten.
Om die reden wordt de gevangenneming van verdachte bevolen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 78.315,10, bestaande uit:
- reiskosten: € 582,40
- vervolgschade: € 2.482,70
- immateriële schade: € 75.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.074,10, bestaande uit € 74,10 aan materiële schade (reiskosten advocaatbezoek en kosten opvragen medische informatie) en € 20.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2, 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij is door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade en immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,- voldoende onderbouwd is en dat toekenning daarvan billijk is. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en in het kader van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- voldoende onderbouwd is en dat toekenning daarvan billijk is. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en in het kader van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 66, 67, 242, 249 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de gevangenneming van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1, 2, 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 23.065,10 (drieëntwintigduizend vijfenzestig euro en tien cent) bestaande uit € 3.065,10 (drieduizend vijfenzestig euro en tien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1, 2, 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 23.065,10 (drieëntwintigduizend vijfenzestig euro en tien cent) bestaande uit € 3.065,10 (drieduizend vijfenzestig euro en tien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
150 (honderdvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 31 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.