Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “met voertuig/samenstel rijden terwijl de lengte van de ondeelbare lading voor de voorzijde van de aanhangwagen uitsteekt”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 november 2015 om 19.15 uur op de Verlengde Stellingweg te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en voert hiertoe aan dat de voorzijde van een aanhangwagen de koppeling van de dissel is en niet het kopschot van de aanhangwagen. De lading stak wel uit over het kopschot van de aanhangwagen, maar stak niet uit over de koppeling van de dissel.
3. Voormelde gedraging is een overtreding van artikel 15.18.13 lid 1 sub a onder 5 van de Regeling Voertuigen. Deze bepaling luidt als volgt:
“1. In afwijking van artikel 5.18.12 mag, voor zover niet op andere wijze op het voertuig of samenstel van voertuigen, of voor zover niet binnen de afmetingen van het voertuig of samenstel van voertuigen, kan worden geladen, bij het vervoer van in de lengte ondeelbare lading:
a. de lengte van de vervoerde lading meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.12, eerste lid, is toegestaan waarbij:
(…)
5°. de lading niet voor de voorzijde van de aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, mag uitsteken;”
4. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“Lading stak aan de voorzijde uit. Lading was aan de rechterzijde van de aanhangwagen geladen, wat resulteerde in forse uitsteek bij nemen van bocht naar links.”
5. Het dossier bevat ook een aanvullend proces-verbaal van 13 april 2016, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
“De reden waarom betrokkene hiervoor is geverbaliseerd ligt in het feit dat de lading hout aan de voorzijde van de aanhangwagen uitstak en wel aan de rechterzijde. Dit resulteert tot een forse uitzwaai van de lading indien het voertuig een bocht naar links nam. Lading lag niet ter hoogte van de dissel en stak dus voor het voertuig uit.
Indien de lading over de gehele voorkant zou mogen uitsteken tot het voorste punt van de dissel zou een voertuig geen draaibewegingen meer kunnen maken. (…) In geval van een aanhangwagen als waarmee betrokkene reed, levert uitstekende lading voor het kopschot van de aanhangwagen altijd gevaar op bij afslaan naar links of rechts.”
6. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de lading van de aanhangwagen zich bevond achter de koppeling van de aanhangwagen, maar tussen die koppeling en het kopschot van de aanhangwagen. De lading was tussen een rek op het kopschot aan de rechterzijde van de aanhangwagen geplaatst.
7. De voorliggende vraag is of als voorzijde van de aanhangwagen moet worden aangemerkt de koppeling of het kopschot van de aanhangwagen.
8. In de Regeling Voertuigen is niet gedefinieerd wat als de voorzijde van een aanhangwagen moet worden aangemerkt.
9. Het hof is van oordeel dat het hart van de koppeling als voorzijde van de aanhangwagen heeft te gelden. Het is het hof ambtshalve bekend dat deze visie ook in het politieonderwijs wordt gedoceerd. De visie van de onderhavige verbalisant - daarin gesteund door de gemachtigde van de advocaat-generaal - is derhalve onjuist. Betrokkene heeft in casu terecht betoogd dat het kopschot van de aanhangwagen niet de voorzijde van de aanhangwagen markeert. Ook de wijze waarop lading voor het kopschot uitsteekt - zoals hier aan de rechterzijde van de aanhangwagen - is niet bepalend voor het antwoord op de vraag wat de voorzijde van de aanhangwagen is.
10. Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de gedraging niet is verricht.
11. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. De door de betrokkene betaalde zekerheidstelling dient te worden gerestitueerd.
12. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de verletkosten en de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en de zitting in hoger beroep
.Ter zitting heeft de betrokkene meegedeeld dat hij voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter 1 uur verlof heeft moeten opnemen en voor het bijwonen van de zitting van het hof 5 uren. Als uurtarief heeft de betrokkene opgegeven € 55,-. De verletkosten worden derhalve vastgesteld op een totaalbedrag van € 330,-. De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer, laagste klasse, van [A] naar Amsterdam v.v. en van [A] naar Leeuwarden v.v., te weten (2 x € 4,63) + (2 x € 24,37) = € 58,-.