ECLI:NL:GHARL:2018:4844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
200.228.836/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar kind naar een andere plaats. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.G. Gijtenbeek, verzocht om toestemming om met haar kind, [kind 1], te verhuizen naar [plaatsnaam] en om een wijziging van de zorgregeling. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Vels, verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de noodzaak van de verhuizing, de impact op de zorgregeling en de belangen van het kind. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de belangen van het kind in gevaar zouden komen door de verhuizing. De rechtbank Gelderland had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de relatie tussen het kind en beide ouders en de noodzaak om de continuïteit van de zorg te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.836
(zaaknummer rechtbank Gelderland 318797)
beschikking van 29 mei 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.G. Gijtenbeek te Amsterdam,
en
[verweerder] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Vels te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 december 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Gijtenbeek van 28 maart 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Vels van 29 maart 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [lid raad voor de kinderbescherming] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (verder: [kind 1] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 oktober 2015 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden. De ontbinding is op 14 oktober 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen hebben in het door hen op 14 augustus 2015 ondertekende ouderschapsplan vastgelegd dat [kind 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Voorts hebben zij daarin een zorgregeling tussen [kind 1] en de vader vastgelegd. Omstreeks augustus 2016 hebben partijen nadere afspraken gemaakt omtrent een co-ouderschapsregeling. Deze afspraken komen in de praktijk er op neer dat de moeder de ene week en de vader de andere week voor [kind 1] zorgt.
3.4
De moeder heeft sinds mei 2016 dan wel sinds augustus 2016 een relatie met
[partner moeder] (verder: [partner moeder] ).

4.De omvang van het geschil

4.1
Aan het hof ligt voor of aan de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend voor verhuizing met [kind 1] naar [plaatsnaam] alsmede, indien die toestemming wordt verleend, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader betreffende [kind 1] . Bij de beschikking van 4 september 2017 heeft de rechtbank de hierop betrekking hebbende verzoeken van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
4 september 2017. De moeder verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende haar verzoeken in eerste aanleg en zoals onder punt 117 van haar beroepschrift bij wijziging/vermeerdering van verzoeken is verzocht alsnog toe te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.
In punt 117 van haar beroepschrift verzoekt de moeder:
primair:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] te verhuizen naar
[plaatsnaam] ;
II. met ingang van 1 september 2018 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast
te stellen waarbij [kind 1] in een periode van drie weken twee weekenden van
vrijdagmiddag vanaf 15.30 uur tot en met zondag 19.00 uur, alsmede vier weken in de
zomervakantie, alsmede de helft van de overige vakanties en de bijzondere
(feest)dagen bij de vader is, waarbij de vader [kind 1] vrijdag bij de moeder ophaalt en
de moeder gehouden zal zijn [kind 1] op zondag bij de vader op te halen;
III. te bepalen dat zij de extra reiskosten van de vader voor het terugbrengen
van [kind 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vergoedt,
conform € 0,19 per kilometer;
subsidiair:
IV. haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] te verhuizen naar een plaats in de lijn van [plaatsnaam] , [plaatsnaam] of [plaatsnaam] ;
V. met ingang van 1 september 2018 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast
te stellen waarbij [kind 1] in een periode van drie weken twee weekenden van
vrijdagmiddag vanaf 15.30 uur tot en met zondag 19.00 uur, alsmede vier weken in de
zomervakantie, alsmede de helft van de overige vakanties en de bijzondere
(feest)dagen bij de vader is, waarbij de vader [kind 1] vrijdag bij de moeder ophaalt en
de moeder gehouden zal zijn [kind 1] op zondag bij de vader op te halen;
VI. te bepalen dat zij de extra reiskosten van de vader voor het terugbrengen van
[kind 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vergoedt,
conform € 0,19 per kilometer.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzoeken zoals door de moeder in eerste aanleg en onder punt 117 van haar beroepschrift bij wijze van wijziging/vermeerdering van verzoeken alsnog toe te wijzen, af te wijzen. Mocht het hof de verzoeken van de moeder zoals in eerste aanleg of in deze procedure gedaan toch (gedeeltelijk) toewijzen dan verzoekt de vader het hof om rekening te houden met hetgeen hij in dat geval (aanvullend) naar voren heeft gebracht over het in stand laten van de huidige co-ouderschapsregeling, de woonplaats van [kind 1] bij hem en de vanuit die situatie gewenste omgang met de moeder en een beslissing te nemen in het belang van [kind 1] , kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting heeft de vader, bij monde van zijn advocaat, zijn voorwaardelijk verzoek ingetrokken voor zover het betreft de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] , zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.4
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de
verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is
in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging valt te rechtvaardigen.
5.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het primaire verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] naar [plaatsnaam] te verhuizen, dient te worden afgewezen. Anders dan de moeder stelt, heeft zij de noodzaak van een verhuizing naar [plaatsnaam] onvoldoende aangetoond. Ook is niet van andere feiten en omstandigheden gebleken die tot het verlenen van vervangende toestemming zouden moeten leiden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De moeder stelt dat zij geen betaalde baan heeft kunnen vinden in de regio [plaatsnaam] en daarom werd genoodzaakt om een baan in de regio [plaatsnaam] te accepteren. Als de moeder geen toestemming krijgt om te verhuizen, moet zij deze baan opzeggen en zal zij zijn aangewezen op een WW-uitkering, aldus de moeder. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader heeft de moeder echter onvoldoende aangetoond dat zij geen betaalde baan in de regio [plaatsnaam] kan vinden. De moeder heeft geen afwijzingen overgelegd van sollicitaties in de omgeving van [plaatsnaam] . Dat de moeder, naar zij stelt, haar huidige baan zal moeten opgeven wanneer zij geen toestemming krijgt om te verhuizen, doet daaraan niet af. De moeder heeft er immers zelf voor gekozen om te solliciteren op een baan in de omgeving van [plaatsnaam] . Met het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat de moeder niet in staat zou zijn in [plaatsnaam] een in financieel opzicht zelfstandig bestaan op te bouwen. De noodzaak tot verhuizing naar [plaatsnaam] is daarvoor met het voorgaande in ieder geval niet gegeven.
5.7
De moeder stelt voorts dat de noodzaak van de verhuizing is gelegen in de omstandigheid dat [partner moeder] vanwege zijn werk in de vastgoedbranche gebonden is aan de regio [plaatsnaam] . Het hof oordeelt dit belang echter ondergeschikt aan dat van [kind 1] bij het behoud van een (goede) relatie met zijn beide ouders en het belang van de vader om als ouder invulling te kunnen blijven geven aan zijn ouderschap. Het hof overweegt in dat verband dat een verhuizing naar [plaatsnaam] grote gevolgen zal hebben voor de contacten van [kind 1] met de vader en het contact van [kind 1] met de familie van de vader. Mede gelet op de nog zeer jonge leeftijd van [kind 1] is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat met een verhuizing naar [plaatsnaam] de voortzetting van de hechting van [kind 1] met de vader en diens familie in gevaar komt. De moeder stelt voorts dat door een verhuizing naar [plaatsnaam] de zorgregeling er weliswaar anders zal gaan uitzien, maar dat deze niet zal worden ingeperkt. Met de vader is het hof echter van oordeel dat een verhuizing meebrengt dat de vader zijn ouderschap niet meer volwaardig kan uitoefenen, zoals nu wel het geval is, hetgeen een wezenlijke en ingrijpende verandering betekent in de huidige verdeling van de zorgtaken tussen de ouders en de continuïteit van de zorg door de vader. Hoewel de ouders van mening verschillen over de wijze waarop zij, naar aanleiding van de tussen hen in augustus 2016 gemaakte nadere afspraken, de zorgtaken voor [kind 1] hebben verdeeld, staat vast dat zij in ieder geval sinds februari 2017 de zorg voor [kind 1] gelijkelijk verdelen. [kind 1] verblijft daarnaast regelmatig bij de ouders van de vader. Gelet op de huidige situatie en in aanmerking nemende dat een enkele reis van [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] anderhalf uur reistijd betekent, biedt de door de moeder voorgestelde zorgregeling bij een verhuizing naar [plaatsnaam] onvoldoende compensatie. De vader werkt om het weekend een geheel weekend. Dit betekent dat de frequentie van het contact tussen de vader en [kind 1] op basis van de door de moeder voorgestelde regeling vermindert van een co-ouderschapsregeling naar een regeling waarbij de vader [kind 1] slechts twee weekenden per maand ziet. Contact met de vader tijdens de vakanties biedt evenmin onvoldoende compensatie, nu de vader beschikt over slechts zes vakantieweken per jaar. Het doordeweekse contact tussen de vader en [kind 1] zal vanaf het moment dat [kind 1] vier jaar oud wordt en naar school zal gaan (vanaf september 2018) komen te vervallen. In dat kader overweegt het hof voorts dat verhuizing van [kind 1] naar [plaatsnaam] zal betekenen dat de door de vader gewenste en door partijen beoogde betrokkenheid bij de school en hobby’s van [kind 1] door de reisafstand sterk zal worden bemoeilijkt.
5.8
Al het voorgaande in aanmerking nemende en de belangen van [kind 1] , de moeder en de vader tegen elkaar afwegende is het hof van oordeel dat een verhuizing van [kind 1] met de moeder naar [plaatsnaam] een dermate grote inbreuk betekent op het recht op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders, dat deze verhuizing niet in het belang van [kind 1] is. De door de moeder gestelde belangen, onder andere haar baan in de regio [plaatsnaam] en de gebondenheid van [partner moeder] aan de regio [plaatsnaam] zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende zwaarwegend om anders te oordelen.
5.9
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] naar een plaats in de lijn van [plaatsnaam] , [plaatsnaam] of [plaatsnaam] te verhuizen, overweegt het hof als volgt. Verhuizing naar een plaats in de genoemde lijn betekent alsnog een enkele reistijd van minstens een uur en tien minuten. Op dezelfde gronden als overwogen ten aanzien van het primaire verzoek is het hof van oordeel dat ook een verhuizing van [kind 1] met de moeder naar een plaats in de lijn van [plaatsnaam] , [plaatsnaam] of [plaatsnaam] een dermate grote inbreuk betekent op het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, dat deze verhuizing niet in het belang van [kind 1] is en dat ook het subsidiaire verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
5.1
Nu het hof de verzoeken van de moeder zal afwijzen, behoeven de resterende voorwaardelijke verzoeken van de vader geen bespreking meer.

6.De slotsom

6.1
De grieven van de moeder falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren zoals hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
4 september 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
E.B. Knottnerus, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Smeeïng-van Hees en is op 29 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.