Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 mei 2017;
- het verweerschrift van de moeder, tevens houdende het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator;
- een journaalbericht van mr. Duijnstee van 21 augustus 2017 met producties 1 en 2;
- een journaalbericht van mr. Duijnstee van 14 december 2017 met productie;
- een journaalbericht van mr. Seton van 18 december 2017 met productie;
- een journaalbericht van mr. Seton van 2 februari 2018 met producties 1, 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Van de Ven (namens de moeder) van 2 februari 2018 met producties 1, 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Duijnstee van 5 februari 2018 met producties 6 en 7;
- een journaalbericht van mr. Duijnstee van 30 maart 2018 met producties 6.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
28 september 2016 waarin zij verzocht om het eenhoofdig gezag van de moeder en dat hij daarom ook niet wist waarom [kind] dit verzocht. Op grond van de goede procesorde had de vader een afschrift van die brief moeten krijgen. Hierdoor heeft de rechtbank in strijd gehandeld met de artikelen 6 en 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vader stelt verder dat de rechtbank hem slechts telefonisch heeft geïnformeerd dat hij zich kon wenden tot een advocaat. Bovendien heeft de rechtbank hem medegedeeld dat zijn advocaat geen producties mocht indienen. Voorts heeft de rechtbank, aldus nog steeds de vader, ten onrechte geoordeeld dat op een procedure als de onderhavige, waarin de kinderrechter ambtshalve op de voet van artikel 1:251a lid 4 BW beslist en waarop heeft het procesreglement niet van toepassing is, geen regels van procesrecht gelden. Dit oordeel van de rechtbank is in strijd is met algemene beginselen van procesrecht en met Europese rechtsbeginselen zoals vermeld in voormelde wetsartikelen in het EVRM. Onder deze omstandigheden, waarin de raad de kinderrechter bovendien niet heeft geadviseerd, heeft de kinderrechter dan ook ten onrechte geoordeeld dat hij voldoende is geïnformeerd.
6.De slotsom
7.De beslissing
28 februari 2017;