Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ProRail,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de op 23 april 2018 gehouden comparitie van partijen.
3.De vaststaande feiten
grief 1heeft aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank Noord-Nederland in haar bestreden vonnis van 10 februari 2016, zodat die grief geen nadere bespreking behoeft.
is naar aanleiding van deze brief niet tot betaling overgegaan. Hij is hiertoe evenmin
“i. Interpolis door toedoen van [geïntimeerde] in de procedure ten onrechte veronderstelde dat [geïntimeerde] de factuur van ProRail had voldaan of zou gaan voldoen;j. [geïntimeerde] de door hem ontvangen gelden –tegen de uitdrukkelijke wens en veronderstelling van Interpolis in- niet heeft doorgestort aan ProRail;”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
In reconventie zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het hof heeft die kern tot uitdrukking gebracht in zijn weergave van de (kern van de) stellingen van ProRail in eerste aanleg (zie 4.1). Verder heeft ProRail bij deze grief geen belang, nu die niet strekt tot het verkrijgen van een andere beslissing.
grief 3richt ProRail zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het verweten handelen van [geïntimeerde] niet kwalificeert als onrechtmatig. Het hof verstaat dat de grief beoogt om de vraag of het handelen van [geïntimeerde] onrechtmatig is jegens ProRail in volle omvang aan het hof voor te leggen, en overweegt daarover het volgende.
ProRail heeft verklaard dat zij naar aanleiding van de informatie van [geïntimeerde] over het bestaan van een inboedelverzekering op 7 september 2006 telefonisch contact heeft gehad met Interpolis en dat toen van de zijde van Interpolis is meegedeeld dat door derden gemaakte kosten voor het verwijderen van asbest onder de opstalverzekering zijn gedekt en dat als Interpolis de procedure tegen [geïntimeerde] zou verliezen, de door ProRail gemaakte kosten door Interpolis zouden worden vergoed (zie randnummer 2.5 van de inleidende dagvaarding). ProRail wist derhalve al in 2006 dat de polis een beding ten gunste van haar bevatte. ProRail heeft echter (kennelijk) nagelaten bij Interpolis en/of bij [geïntimeerde] nader te informeren naar de inhoud van dat beding en daar een beroep op te doen. Volgens ProRail heeft zij namelijk pas in de onderhavige procedure van de inhoud van dat beding kennis genomen (nadat [geïntimeerde] in zijn akte uitlating na de comparitie in eerste aanleg de polisvoorwaarden had overgelegd), terwijl zij gedurende de procedure tussen Interpolis en [geïntimeerde] haar vordering jegens [geïntimeerde] ongewijzigd (alleen) heeft gebaseerd op onrechtmatige daad. Eveneens heeft ProRail (kennelijk) nagelaten om jegens Interpolis haar aanspraken ingevolge dat beding goed vast te leggen; Interpolis ontkent te hebben toegezegd dat bij verlies van de procedure zij aan ProRail haar schade zou vergoeden. Een en ander dient in haar verhouding tot [geïntimeerde] thans voor rekening en risico te blijven van ProRail, aldus dat zij zich niet met vrucht jegens [geïntimeerde] kan beroepen op het “derdenbeding” en daaraan verbinden dat hij in verband met dat beding jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
grief 4komt ProRail op tegen het oordeel van de rechtbank dat op [geïntimeerde] ook geen verplichting tot betaling van het door hem ontvangen bedrag rust op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking.
Hiervoor, onder 5.3.3, is overwogen dat uit de feitelijke gang van zaken moet worden afgeleid dat [geïntimeerde] de vordering tot vergoeding van de kosten waarvoor hij door ProRail aansprakelijk was gesteld heeft ingesteld op grond van een eigen belang daarbij.
Dat verdraagt zich niet met zaakwaarneming als grond voor de vordering van ProRail. Voor zaakwaarneming is immers vereist dat men zich willens en wetens inlaat met de behartiging van iemands anders belang. Daarvan is hier geen sprake.
Voor zover in de stellingen van ProRail zou moeten worden gelezen dat zij zich erop beroept dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] zich er in dit geval op kan beroepen dat hij aan ProRail de door haar gemaakte opruimingskosten niet hoeft te vergoeden, wijst het hof er nogmaals op dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor de schade veroorzaakt door de brand als zodanig ontbreekt en dat ProRail geen verdere bijzondere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die een dergelijke vergoedingsplicht noodzaken.
Het hof merkt daarbij op dat die vorderingen als gemeenschappelijk grondslag (lijken te) hebben dat Interpolis het door de rechtbank aan [geïntimeerde] toegekende bedrag aan vergoeding van schade van ProRail niet zou hebben betaald aan [geïntimeerde] , als zij zou hebben geweten dat, anders dan zij veronderstelde, [geïntimeerde] dat bedrag niet zou doorbetalen aan ProRail. Dat “niet doorbetalen” betreft een omstandigheid die valt onder de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst. Bovendien, als die doorbetaling voor Interpolis inderdaad wezenlijk was geweest had voor de hand gelegen dat zij dat dan ook vastgelegd zou hebben gelegd in de vaststellingsovereenkomst. Dat heeft zij niet gedaan. Integendeel, in de vaststellingsovereenkomst is het door de rechtbank aan [geïntimeerde] toegekende bedrag aan opruimingskosten van ProRail, zelfs niet afzonderlijk benoemd.
Overigens geldt dat een (uiteindelijk) voordeel van [geïntimeerde] in beginsel ook valt binnen de verdiscontering van goede en kwade kansen die eigen is aan een vaststellingsovereenkomst als de onderhavige.
In de
eerste griefkomt hij op tegen het oordeel van de rechtbank dat alleen het later uitbetaalde bedrag van € 10.000,- een “lump sum” betrof en dat [geïntimeerde] is verrijkt.
In de
tweede griefvoert [geïntimeerde] aan dat in eerste aanleg in conventie zijn proceskostenvergoeding te laag is vastgesteld; uitgegaan is van een door [geïntimeerde] verschuldigd griffierecht van € 77,- terwijl achteraf bleek dat aan griffierecht € 792,- verschuldigd was. De grief strekt tot aanpassing hieraan van de proceskostenvergoeding. Het hof is gebleken dat aan [geïntimeerde] inderdaad een bedrag aan griffierecht is nageheven. Voor dat geval heeft ProRail zich gerefereerd, zodat de grief slaagt en de proceskostenvergoeding zal worden aangepast.