In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de besloten vennootschap Tandheelkundig Centrum Amersfoort Vathorst B.V. (hierna: TCAV) en een voormalige werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft de vraag of TCAV een aanzegvergoeding verschuldigd is aan [verweerder] op grond van artikel 7:668 lid 1 BW, na het niet tijdig informeren van de werknemer over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] trad op 7 november 2016 in dienst bij TCAV voor een periode van zes maanden, met een einddatum van 6 mei 2017. Op 24 april 2017 heeft [verweerder] aan haar leidinggevende laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst niet wilde verlengen. Op 4 juni 2017 heeft zij aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding, die TCAV niet heeft betaald. In eerste aanleg heeft de kantonrechter het verzoek van [verweerder] toegewezen en TCAV veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding.
In hoger beroep heeft TCAV betoogd dat de aanzegvergoeding niet verschuldigd is, omdat er mondeling overeenstemming was over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft echter geoordeeld dat TCAV niet heeft voldaan aan de schriftelijke aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1 BW. Het hof benadrukt dat de schriftelijke aanzegging essentieel is voor de duidelijkheid voor de werknemer en dat TCAV de onduidelijkheid had kunnen vermijden door het gesprek van 30 maart 2017 schriftelijk vast te leggen.
Het hof heeft de grieven van TCAV verworpen en geoordeeld dat TCAV de aanzegvergoeding verschuldigd is. Daarnaast is TCAV veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.