In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De vader van een minderjarige, [kind 1], heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil over het gezag en de zorg- en opvoedingstaken. De moeder is alleen met het gezag belast en de vader heeft [kind 1] erkend. De vader verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar zijn verzoeken zijn in eerdere procedures afgewezen.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 17 oktober 2017 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 april 2018, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. De vader stelde dat er een wezenlijk conflict was tussen hem en de moeder, wat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakte. De moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen.
Het hof overwoog dat de benoeming van een bijzondere curator volgens artikel 1:250 BW alleen kan plaatsvinden als de belangen van de ouders in strijd zijn met die van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd en dat er geen wezenlijk conflict was aangetoond. De raad had eerder al onderzoek gedaan en geconstateerd dat [kind 1] zich niet veilig voelde tijdens de omgang met haar vader. Op basis van deze overwegingen heeft het hof het verzoek van de vader afgewezen.