ECLI:NL:GHARL:2018:4755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.228.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator in een gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De vader van een minderjarige, [kind 1], heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil over het gezag en de zorg- en opvoedingstaken. De moeder is alleen met het gezag belast en de vader heeft [kind 1] erkend. De vader verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar zijn verzoeken zijn in eerdere procedures afgewezen.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 17 oktober 2017 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 april 2018, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. De vader stelde dat er een wezenlijk conflict was tussen hem en de moeder, wat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakte. De moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen.

Het hof overwoog dat de benoeming van een bijzondere curator volgens artikel 1:250 BW alleen kan plaatsvinden als de belangen van de ouders in strijd zijn met die van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd en dat er geen wezenlijk conflict was aangetoond. De raad had eerder al onderzoek gedaan en geconstateerd dat [kind 1] zich niet veilig voelde tijdens de omgang met haar vader. Op basis van deze overwegingen heeft het hof het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.215
(zaaknummer rechtbank Gelderland 285326)
beschikking van 8 mei 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.R.J. Helmantel te Dronten,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.D.M. de Boer te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 oktober 2017 en
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [lid raad van de kinderbescherming] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] . De moeder is alleen met het gezag belast en de vader heeft [kind 1] erkend. [kind 1] heeft hoofverblijfplaats bij haar moeder.
3.2
De vader heeft op 19 juni 2015 bij de rechtbank het verzoek ingediend om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [kind 1] en daarbij verzocht om een omgangsregeling vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 28 september 2015 van de rechtbank Gelderland heeft de kinderrechter de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporten en te adviseren over de volgende vragen:
  • Is een toewijzing van het verzoek van vader tot gezamenlijk gezag in strijd met het belang van de minderjarige?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader?
  • Zijn er factoren die de omgang belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
  • Hoe dient de omgang in het belang van de minderjarige vorm te gegeven te worden?
3.4
Op 8 februari 2016 heeft de raad rapport uitgebracht.
3.5
Bij beschikking 18 november 2016 van de rechtbank Gelderland heeft de kinderrechter bepaald dat:
  • de moeder de vader eenmaal per maand zal informeren over [kind 1] en over gewichtige aangelegenheden die de persoon of het vermogen van de minderjarige betreffen, telkens voorzien van een recente foto van [kind 1] ;
  • de raad een nader onderzoek (eventueel uit te breiden naar een beschermingsonderzoek) dient verrichten, hierbij drie (begeleide) proefcontacten tussen [kind 1] en de vader zal initiëren en zal rapporten over zijn bevindingen;
  • iedere verdere beslissingen ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgang wordt aangehouden;
  • het meer of anders verzochte wordt afgewezen, voor zover niet aangehouden.
3.6
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [kind 1] .
4.2
De vader verzoekt een bijzondere curator te benoemen ter behartiging van de belangen van [kind 1] en meer in het bijzonder haar belangen bij recht op een ongestoorde omgang met haar vader.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij wie de zaak aanhangig is, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige.
5.2
Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat het bij de herziening van dit wetsartikel in 1995 niet de bedoeling van de wetgever is geweest algemene opvoedingsproblemen met behulp van een bijzondere curator tot een oplossing te brengen. Beoogd is te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast (vgl. Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850). Blijkens de wetsgeschiedenis treedt de bijzondere curator slechts ter oplossing van een bepaald concreet probleem ten behoeve van de minderjarige op, en niet, zoals een mentor, in het algemeen ter behartiging van de immateriële belangen van een minderjarige. Bij de beantwoording van de vraag of benoeming van een bijzondere curator is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De rechter heeft bij de beantwoording van de vraag of een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid.
5.3
De vader stelt dat een bijzondere curator met een psychologische en/of pedagogische achtergrond moet worden benoemd die met [kind 1] in gesprek gaat om na te gaan hoe de contacten met de vader [kind 1] hebben beïnvloed.
5.4
Het hof stelt voorop dat uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige. Hieruit en uit hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen valt af te leiden dat een bijzondere curator slechts optreedt als vertegenwoordiger van een minderjarige in een concrete situatie, waarbij zijn taak concreet en expliciet dient te worden omschreven. Naar het oordeel van het hof heeft de vader zijn verzoek onvoldoende concreet en expliciet onderbouwd. Zo heeft de vader geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat in dit geval sprake is van een wezenlijk conflict tussen [kind 1] en de moeder. Daar komt bij dat het hof met de raad van oordeel is dat [kind 1] reeds tijdens de drie door de raad georganiseerde begeleide omgangscontacten is gehoord en geobserveerd door de bij die contacten aanwezige psycholoog en orthopedagoog. De raad heeft daarvan verslag gedaan. Uit die observatie is voldoende duidelijk naar voren gekomen dat [kind 1] zich niet veilig voelt tijdens de omgang met haar vader. De oorzaak daarvan kan hier in het midden blijven.
Van bijzondere feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat de benoeming van een bijzondere curator in deze zaak desalniettemin noodzakelijk is in het belang van [kind 1] , is niet gebleken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wijst het hof het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator af.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door J.B. de Groot en op 8 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.