ECLI:NL:GHARL:2018:4752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.221.432
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid van klachtbehandeling inzake curatele

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij de klacht van de vader over de curator ongegrond werd verklaard. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de curator, zijn ex-vrouw, aangeklaagd omdat zij de omgangsregeling met hun dochter, curanda, had gewijzigd. De kantonrechter had op 4 mei 2017 de klacht van de vader behandeld en ongegrond verklaard. De vader was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2018 zijn de vader en de curator verschenen, terwijl curanda niet aanwezig was. De advocaat van de vader stelde dat het vooral ging om het herstellen van de communicatie met de curator over de omgang met curanda. De advocaat van de curator gaf aan dat er mogelijk hoger beroep kon worden ingesteld, maar het hof oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.

Het hof concludeerde dat het verzoek van de vader niet-ontvankelijk was, omdat het Burgerlijk Wetboek geen grondslag biedt voor het instellen van beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in het kader van de afhandeling van een klacht. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien de curator en de vader ex-echtgenoten zijn en de procedure de belangen van hun kind betreft. De beslissing werd op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.221.432
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5588543)
beschikking van 8 mei 2018
inzake
[curanda],
wonende te [woonplaats1] ,
curanda,
en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats2] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. W.G. Kuster-van de Ven te Arnhem,
en
[verweerster],
de moeder, tevens curator,
verder ook te noemen: de curator,
wonende te [woonplaats3] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Drost te Leusden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2017;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van mr. Drost van 19 maart 2018 met productie 2;
- een journaalbericht van mr. Kuster-van de Ven van 22 maart 2018 met als bijlagen een geluidsopname op een USB-stick en een transcriptie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2018 plaatsgevonden. De vader en de curator zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Curanda is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is [in] 1996 te [woonplaats3] curanda geboren. Dit huwelijk is [in] 1998 ontbonden.
3.2
Bij beschikking van 30 september 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, curanda onder curatele gesteld en de moeder tot curator benoemd.
3.3
Na de echtscheiding heeft curanda in het kader van de omgangsregeling jarenlang eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur en tijdens een deel van de vakanties en feestdagen omgang met de vader gehad. De curator heeft de omgangsregeling met de vader teruggebracht naar eenmaal per kwartaal een weekend.
3.4
Bij klaagschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 15 november 2016, heeft de vader verzocht zijn klacht gegrond te verklaren en de curator te bevelen medewerking te verlenen aan de eerder overeengekomen omgangsregeling alsmede na te gaan of er gewichtige redenen zijn om de curator te berispen. Hij acht de handelwijze van de curator niet in het belang van curanda, is van mening dat de curator in deze niet de zorg van een goed curator betracht en verzoekt de oude omgangsregeling weer te herstellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij voormelde beschikking van 4 mei 2017 heeft de kantonrechter de klacht van de vader ongegrond verklaard.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 mei 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof zijn klacht gegrond te verklaren dan wel een beslissing te geven die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de beschikking van 4 mei 2017 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de afhandeling van de klacht van de vader over de handelswijze van de curator door de kantonrechter. Op grond van hoofdstuk D van de ‘Aanbevelingen curatele’, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (LOVCK) op 8 juni 2015 kan bij de kantonrechter een klacht tegen een curator worden ingediend. De kantonrechter kan een mondelinge behandeling bepalen en na afloop deelt de kantonrechter mee wat het verdere verloop van de behandeling zal zijn. In de onderhavige kwestie heeft de kantonrechter de klacht mondeling behandeld en partijen daarna over en weer nog in de gelegenheid gesteld om informatie over te leggen en hierop te reageren. Op 4 mei 2017 heeft de kantonrechter uiteindelijk een beschikking gegeven ter afdoening van de klacht. Onder aan deze beschikking staat vermeld dat tegen de beslissing hoger beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
5.2
In antwoord op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vader aangegeven dat zij, gelet op het feit dat door de kantonrechter een beschikking is gegeven, ervan is uitgegaan dat tegen die beschikking hoger beroep kan worden ingesteld. Zij heeft niet onderzocht wat de basis is voor het door haar ingestelde hoger beroep. Zij stelt verder dat het de vader er vooral om gaat dat hij in gesprek wil komen met de curator over de omgang met curanda.
De advocaat van de curator stelt zich desgevraagd op het standpunt dat hoger beroep van de beschikking van 4 mei 2017, gelet op de desbetreffende mededeling onder aan de beschikking mogelijk is. Zij refereert zich aan het oordeel van het hof.
5.3
Het hof is van oordeel dat een wettelijke grondslag voor het ingestelde hoger beroep ontbreekt. Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de curatele is geregeld biedt geen wettelijke basis voor het instellen van beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in het kader van de afhandeling van een klacht gebaseerd op de onder 5.1 vermelde ‘aanbevelingen curatele’. Ook overigens kan daarvoor geen wettelijke basis worden gevonden. Omdat een (wettelijke) grondslag aan het verzoek van de vader ontbreekt, zal het hof de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
5.4
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de curator en de vader gewezen echtgenoten zijn en deze procedure de belangen van een uit hun relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en J.H. Lieber, bijgestaan door de griffier, en is op 8 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.