ECLI:NL:GHARL:2018:4651
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. B. Beekhoven van den Boezem
- H.L. Wattel
- J.B.M. Vranken
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijkheid en onderlinge verhouding van schuldenaren in een civiele procedure
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de onderlinge verhouding tussen hoofdelijk schuldenaren in het kader van een civiele procedure. De zaak betreft een hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg gedaagde was in een vrijwaringsprocedure. De appellant had twee overeenkomsten gesloten met Drankenhandel Terborgse Wijncentrale B.V. (TWC) met betrekking tot een café. De eerste overeenkomst, gesloten op 11 november 2010, betrof een lening van € 10.000, en de tweede, op 10 oktober 2011, een aanvullende lening van € 6.500. Beide leningen waren onderhevig aan een afnameverplichting en werden door zowel [appellant] als [geïntimeerde] ondertekend.
In eerste aanleg werd [geïntimeerde] veroordeeld om het verschuldigde bedrag aan TWC te betalen, waarop hij in verzet ging en [appellant] in vrijwaring opriep. Het hof verwijst naar het vonnis van de kantonrechter van 14 januari 2015, waarin de verplichtingen van de partijen werden vastgesteld. [appellant] voerde aan dat de gehele schuld alleen [geïntimeerde] aangaat, omdat deze de enige was die profijt had van de leningen. Het hof oordeelde echter dat de onderlinge verhouding tussen de schuldenaren bepalend is voor de bijdrageplicht.
Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te onderbouwen dat de schuld uit de overeenkomsten alleen [geïntimeerde] aangaat. De omstandigheden wijzen erop dat [appellant] ook verantwoordelijk is voor de Restantschuld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2018.