ECLI:NL:GHARL:2018:4630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
21-002317-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van een strafzaak na onbevoegdverklaring door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde ten aanzien van een ten laste gelegd feit, namelijk de belediging van de eigen rechter-commissaris. Het hof heeft de zaak onderzocht tijdens de zitting op 20 april 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard omdat het feit betrekking had op de belediging van een eigen rechter-commissaris, wat de rechtbank ertoe bracht de zaak te splitsen van andere aanhangige zaken.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Midden-Nederland zowel absoluut als relatief bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, aangezien het feit gepleegd was binnen haar rechtsgebied. Desondanks heeft het hof begrip voor de wenselijkheid om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank, gezien de betrokkenheid van de eigen medewerkers. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de bevoegdheid van de rechtbanken, vooral in zaken waarbij eigen medewerkers betrokken zijn. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van een eerlijke en onpartijdige rechtsgang.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002317-18
Uitspraak d.d.: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2017 met parketnummer 16-659704-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot terugwijzing van deze zaak naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.T.H.M. Mühren, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft zich ten aanzien van het onder parketnummer 16-659704-17 onder 3 ten laste gelegde feit onbevoegd verklaard. Het hof heeft ter terechtzitting van 20 april 2018 in het belang van het onderzoek deze zaak gesplitst van de zaken onder hiervoor genoemd parketnummer onder 1 en 2 ten laste gelegd. Deze zaken worden door het hof onder parketnummer 21-005680-17 bij afzonderlijk arrest afgedaan.

De bevoegdheid van de eerste rechter

De rechtbank Midden-Nederland heeft zichzelf ter zake van feit 3 onbevoegd verklaard omdat – zakelijk weergegeven – dit feit betrekking heeft op de belediging van de eigen rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken.
Op grond van het bepaalde in artikel 45, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie nemen de rechtbanken in eerste aanleg kennis van alle strafzaken en op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en eerste volzin van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank bevoegd binnen welker rechtsgebied het feit is begaan. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval de rechtbank Midden-Nederland zowel absoluut als relatief bevoegd is om van de onder 3 ten laste gelegde belediging kennis te nemen. Het betreft immers een misdrijf dat is gepleegd te [plaats] .
Daar staat tegenover dat het een feit betreft waarvan het slachtoffer een van ‘de eigen mensen’ is, zodat valt in te zien dat het onwenselijk is dat de rechtbank Midden-Nederland deze zaak aan zichzelf houdt. Onder verwijzing naar bepaling 5 van het Zaaksverdelingsregelement rechtbank Midden-Nederland [1] en het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie [2] , kan de rechtbank de zaak daarom verwijzen naar de rechtbank Gelderland.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 3 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters voornoemd is buitens staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bepaling 5 van dat regelement luidt:
2.De rechtbank kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.