Uitspraak
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde ten aanzien van een ten laste gelegd feit, namelijk de belediging van de eigen rechter-commissaris. Het hof heeft de zaak onderzocht tijdens de zitting op 20 april 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard omdat het feit betrekking had op de belediging van een eigen rechter-commissaris, wat de rechtbank ertoe bracht de zaak te splitsen van andere aanhangige zaken.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Midden-Nederland zowel absoluut als relatief bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, aangezien het feit gepleegd was binnen haar rechtsgebied. Desondanks heeft het hof begrip voor de wenselijkheid om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank, gezien de betrokkenheid van de eigen medewerkers. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de bevoegdheid van de rechtbanken, vooral in zaken waarbij eigen medewerkers betrokken zijn. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van een eerlijke en onpartijdige rechtsgang.