Uitspraak
de vrouw,
de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
3.2 Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk [in] 2005 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2015 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
de nahuwelijkse periode,
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven 1 tot en met 4in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 oktober 2016. Zij vraagt het hof het vonnis te vernietigen en de man in zijn vorderingen in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze geheel dan wel gedeeltelijk te ontzeggen, en haar vorderingen in reconventie alsnog geheel of gedeeltelijk toe te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
De brief van 20 oktober 2011 kan naar het oordeel van het hof wel als geldige stuitingshandeling jegens de man worden aangemerkt, waarvan de man ook uitgaat. Ingevolge art. 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. In de brief staat onder andere vermeld “
Thans ben ik genoodzaakt u dringend te verzoeken, zo nodig te sommeren bovengenoemd bedrag uiterlijk 30 november 2011 te voldoen….”, evenals “
Deze brief dient u te beschouwen als een ingebrekestelling”. Hierin kan zonder twijfel een aanmaning worden gelezen. De brief is verstuurd namens de echtgenote van [M] sr. en ondertekend door de broer en zus van de man. De echtgenote was op dat moment deelgerechtigd in de ontbonden huwelijksgemeenschap van [M] sr., en de broer en zus waren deelgerechtigd in de nalatenschap van [M] sr. Het hof volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat de brief niet uit hoofde van de crediteur(en) is verstuurd. Jegens de man is de vordering dan ook niet verjaard en dus blijven bestaan. Aan de vrouw komt daarom ook geen beroep toe op het bepaalde in artikel 6:11 lid 3 BW.
Uit de akte van verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de man blijkt dat de man de gehele vordering van de nalatenschap(pen) op de man toebedeeld heeft gekregen, ten laste van de positieve omvang van zijn aandeel in de nalatenschap(pen). De man heeft de volledige schuld hiermee gedelgd, als gevolg waarvan de vrouw de helft daarvan, te weten € 63.403,-aan de man dient te vergoeden. Ook de tweede en derde grief falen.