Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
3984770 \ CV EXPL 15-3776)
Ghabb,
1.[geïntimeerde1] ,2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de op 12 april 2018 gehouden comparitie van partijen.
3.De vaststaande feiten
grief I, die is gericht tegen de vaststelling van de feiten in het bestreden vonnis, zodat Ghabb bij afzonderlijke bespreking van die grief verder geen belang (meer) heeft.
De bank heeft in november 2010 met [geïntimeerden] c.s. besproken dat een achterstand was ontstaan in de betaling van de rente op die lening en dat die achterstand niet verder mocht oplopen.
“1. Het gehuurde, bestemming(…)1.2 Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte voor
3.Duur, verlenging en opzegging
(De advocaat van) Ghabb heeft bij dat bezoek de sleutels van de woning overhandigd aan [geïntimeerden] c.s. In daaraan voorafgaande correspondentie hebben [geïntimeerden] c.s. aan (de advocaat van) Ghabb kenbaar gemaakt dat zij niet instemden met de opzegging van de huurovereenkomst door Ghabb en dat de sleuteloverdracht er niet aan af zou doen dat Ghabb de huur zou moeten blijven doorbetalen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De bevoegdheid van de rechter en het toepasselijke recht
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
a) dat het Aanhangsel moet worden gezien als een onderdeel van de huurovereenkomst (rov. 5.5),
c) dat partijen derhalve rechtsgeldig een huurovereenkomst zijn aangegaan voor de duur van 48 maanden en dat in beginsel Ghabb de huur tot het einde van de overeengekomen duur dient te voldoen (rov. 5.10), en
d) dat de huurovereenkomst niet is beëindigd door wederzijds goedvinden (rov.5.11).
Het hof gaat daarom ook in hoger beroep van een en ander uit.
grieven III, IV en V, gezien in samenhang met de daarop gegeven toelichtingen, komt Ghabb op tegen de verwerping door de kantonrechter van haar beroep op dwaling. Ghabb heeft aan dat beroep het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerden] c.s. hebben bij het aangaan van de overeenkomst niet aan Ghabb meegedeeld dat het bestemmingsplan geen opvang voor honden toestond. Zij hebben ook niet meegedeeld dat zij een overbruggingskrediet hadden afgesloten dat al een aantal malen was verlengd en dat sprake was van een achterstand in de betalingsverplichtingen op dat krediet, zodat viel te voorzien dat [geïntimeerden] c.s. niet in staat zouden zijn om gedurende de volledige huurperiode het huurgenot te verschaffen.
Indien [geïntimeerden] c.s. een en ander wel aan Ghabb zouden hebben meegedeeld, zou Ghabb de huurovereenkomst niet zijn aangegaan, omdat [C] dan geen perspectief zou hebben gehad op het opzetten van een bloeiende onderneming in de opvang van honden (Deense doggen), zoals haar voor ogen stond. Omdat [geïntimeerden] c.s. er bekend mee waren dat het de bedoeling van [C] was om in het gehuurde (tevens) een dergelijk bedrijf uit te gaan oefenen, hadden zij Ghabb over voormelde punten dienen te informeren.
[geïntimeerden] c.s. hebben tijdens de comparitie in hoger beroep echter verklaard dat zij tijdens een gesprek met [C] gelijk hebben gevraagd naar de honden, dat [C] toen verzekerde dat het slechts om een paar honden zou gaan, maximaal acht honden en dat ze wilde proberen of het fokken met honden iets voor haar was. Volgens [geïntimeerden] c.s. zijn zij toen heel duidelijk geweest dat het hobbymatig houden van honden geen probleem was, maar dat meer dan dat niet mocht. Mr. Ossentjuk heeft namens Ghabb die verklaring niet weersproken. In een reactie daarop heeft hij alleen verklaard dat het met veel minder honden begon, maar dat het aantal honden zich snel uitbreidde.
In die situatie valt niet in te zien dat [geïntimeerden] c.s. Ghabb wel hadden moeten informeren dat een hondenopvang niet was toegestaan.
Overigens acht het hof ook geenszins aannemelijk gemaakt dat vanwege financieringsproblemen bij het aangaan van de huurovereenkomst al te voorzien was dat [geïntimeerden] c.s. niet in staat zouden zijn om gedurende de looptijd van de huurovereenkomst aan Ghabb het genot van het verhuurde te verschaffen. Het hof acht aannemelijk dat de financieringsproblemen pas zijn toegenomen (en tot een executieveiling hebben geleid) nadat en doordat Ghabb haar huurbetalingsverplichtingen niet na kwam.
grieven II en VIkomt Ghabb op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Ghabb gehouden is om de huurpenningen te betalen tot de einddatum van de huurovereenkomst. Ghabb heeft in dat verband aangevoerd dat medio oktober 2015 duidelijk was dat het verhuurde geveild zou worden en [geïntimeerden] c.s. derhalve niet langer de eigendom daarvan zouden hebben, zodat zij niet meer in staat zouden zijn om het genot van het verhuurde te verschaffen.
De stelling van [geïntimeerden] c.s. tijdens de comparitie in hoger beroep, dat in de omstandigheden van het geval een beroep op artikel 7:226 BW Ghabb naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet toekomt, omdat de woning in zo’n erbarmelijke staat was achtergelaten dat het niet meer verhuurd kon worden, faalt. Indien [geïntimeerden] c.s. menen dat zij door de staat waarin het pand is achtergelaten schade hebben geleden, dienen zij die aanspraak in een andere, daarvoor geëigende vorm, geldend te maken, hetgeen zij naar het hof begrijpt ook hebben gedaan.
7.De slotsom
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behalve waar het betreft de hoogte van het in hoofdsom aan [geïntimeerden] c.s. toegewezen bedrag. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.