ECLI:NL:GHARL:2018:4621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
21-005680-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal in vereniging met geweld ondanks herkenning door politieagent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een poging tot diefstal in vereniging met geweld, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betrof een inbraak op 8 mei 2017, waarbij de verdachte door een politieagent werd herkend. De agent had de verdachte eerder die avond gecontroleerd in een gehuurde auto en herkende hem later bij de inbraak. Ondanks deze herkenning, oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof concludeerde dat er verschillende feiten en omstandigheden waren die de herkenning in twijfel trokken, zoals het ontbreken van bewijs dat de verdachte daadwerkelijk bij de inbraak betrokken was. De medeverdachte had erkend betrokken te zijn, maar de verdachte niet. Het hof sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het tweede feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005680-17
Uitspraak d.d.: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2017 met parketnummer 16-659704-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep ten aanzien van feit 2 en tot veroordeling van verdachte wegens feit 1 tot gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.T.H.M. Mühren, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het door verdachte ingestelde hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en zij heeft verdachte wegens feit 1 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft in het belang van het onderzoek de zaak welk bij de rechtbank onder 3 ten laste was gelegd ter terechtzitting van 20 april 2018 gesplitst en hof zal in deze zaak onder parketnummer
21-002317-18 afzonderlijk beslissen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, tenlastegelegd dat:
1:
hij, in of omstreeks de periode van 6 mei 2017 tot en met 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement [arrondissement] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in uit een woning gelegen aan [adres] te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of een raam heeft/hebben opengebroken en/of (vervolgens) is/zijn weggegaan en/of (vervolgens) is/zijn teruggekomen en/of (vervolgens) via het raam de woning is/zijn ingeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven misdrijf werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) nadat die [slachtoffer 2] met luide stem riep "Politie, staan blijven of ik gebruik geweld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, die [slachtoffer 2] met kracht tegen zijn gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 2] vervolgens heeft/hebben geduwd waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Op 8 mei 2017 werd ingebroken op het adres [adres] te [plaats 1] . Ter plaatse had een politieagent post gevat omdat de politie op voorhand de terugkomst van de daders vermoedde. Deze verbalisant verklaart [1] rond 03:45 uur een grijskleurige personenauto te hebben zien passeren die even verderop in de straat stopte, waarna de agent twee autodeuren open en dicht hoorde gaan. Uit een andere richting als waarin die auto was gestopt kwamen kort daarna twee personen aanlopen. Deze beide mannen liepen naar een raam dat eerder die avond was geforceerd en een van hen trok het raam open. Toen de postende agent zich bekend maakte, wilden de daders ervandoor gaan. De agent kreeg enkele ogenblikken de gelegenheid om de beide verdachten in het gezicht te kijken. Hij herkende daarbij verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte] . Verdachte en zijn medeverdachte zijn de verbalisant ambtshalve bekend en hij had hen diezelfde avond enkele uren eerder, rond 01:50 uur, in [plaats 2] in een gehuurde grijze personenauto gecontroleerd.
Door en namens verdachte is gedurende het onderzoek en tijdens de behandeling ter zitting in eerste aanleg aangevoerd dat verdachte die avond, na de genoemde controle in [plaats 2] , zijn passagiers respectievelijk naar [plaats 3] , bij [plaats 4] , en naar [plaats 2] heeft gebracht, waarna hij zelf bij een oom en neef van hem in [plaats 2] op bezoek is gegaan. Hij zou daar om 02:30 uur zijn aangekomen.
Uit het dossier blijkt niet of door de politie enig onderzoek is gedaan naar de grijskleurige personenauto die bij de woning op [adres] stond waarover door de verbalisant is verklaard.
In de woning van de medeverdachte [medeverdachte] is onder meer een mobiele telefoon aangetroffen waarop, na onderzoek, een aantal SMS-berichten bleek te staan waarin iemand aan [medeverdachte] bericht dat die persoon [medeverdachte] komt halen. De tijdstippen waarop deze berichten op 8 mei 2017 zijn verzonden lopen vanaf 03:30:07 uur en ze zijn verzonden vanaf een telefoon met een nummer dat door verdachte werd opgegeven bij het huren van de genoemde grijze auto. Nu uit het dossier niet blijkt of naar de tijdstippen waarop deze berichten zijn geregistreerd onderzoek is gedaan ten opzichte van de werkelijke tijd, moet het ervoor worden gehouden dat de genoemde tijdstippen juist zijn.
Hoewel op zichzelf een herkenning als voormeld in beginsel voldoende kan zijn om tot een veroordeling van de verdachte te komen, staat in het onderhavige geval een aantal feiten en omstandigheden daaraan in de weg. In de eerste plaats is niet komen vast te staan dat de stelling van verdachte, dat hij tussen de controle en zijn aankomst bij zijn oom zijn twee passagiers heeft weggebracht onmogelijk is. Daar komt bij dat de medeverdachte [medeverdachte] inmiddels heeft erkend dat hij een van de daders van de onderhavige (poging tot) inbraak is geweest en dat verdachte niet de andere dader was. In de beschrijving van de verbalisant van de kleding die door de daders zou zijn gedragen komt de kleding die de tweede dader zou hebben gedragen niet overeen met de kleding die verdachte eerder die avond, kort voor de herkenning van verbalisant, bij een verkeerscontrole van een grijskleurige personenauto, zou hebben gedragen. Bij die verkeerscontrole hebben bovendien drie personen in de gecontroleerde grijskleurige auto gezeten. Ten slotte zijn, zoals hiervoor vermeld, niet alle mogelijke aanwijzingen nader onderzocht, zodat op een aantal punten nog vraagtekens blijven bestaan.
Onder die omstandigheden heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde (als medepleger) heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 3 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2017136453-3, d.d. 8 mei 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 47 tot en met 50 van een dossier met registratienummer PL0900-2017364453).