ECLI:NL:GHARL:2018:4615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
200.223.122/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en vervalste handtekening van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2010, uit de relatie van de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De vader heeft zonder medeweten van de moeder een verzoek tot aantekening van gezamenlijk gezag ingediend, waarbij hij haar handtekening vervalst heeft. De moeder heeft in 2014 de rechtbank verzocht om deze aantekening te doorhalen en het gezag alleen aan haar toe te kennen. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de zaak meerdere keren aangehouden voor onderzoek en hulpverlening, maar uiteindelijk is de beslissing over het gezag aan het hof voorgelegd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 is gebleken dat er een ernstige strijd tussen de ouders bestaat, wat de communicatie en samenwerking bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag niet mogelijk is door de verstoorde verstandhouding en het risico dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft de grieven van de moeder gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank vernietigd, waarbij het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is afgewezen. Het hof oordeelt dat eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, om rust en duidelijkheid te creëren in haar opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.223.122/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/106584 / FA RK 14-2297
beschikking van 17 mei 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. G.H. Thasing te Emmen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen
Als overige belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming | Noord,
gevestigd te Assen,
verder te noemen:
de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 8 oktober 2014, 30 september 2015, 11 mei 2016 en 14 juni 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) van de moeder, ingekomen op 13 september 2017;
- het verweerschrift met productie(s) van de vader;
- een brief van mr. Thasing van 12 oktober 2017 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 21 september 2017 met de mededeling dat de raad geen recentere relevante stukken kan toevoegen;
- een brief van de GI van 5 maart 2018;
- een brief van de GI gedateerd 4 oktober 2017 die het hof op de ochtend voor de zitting per mail heeft ontvangen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is niet in persoon verschenen maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming was de heer [C] ter zitting aanwezig. Er was geen vertegenwoordiger van de GI aanwezig, zoals aangekondigd in de brief van 5 maart 2018.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Thasing met instemming van het hof overgelegd een verslag Evaluatie Plan van Aanpak van 18 december 2017. Met instemming van partijen heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van dit verslag dat bij partijen al bekend was. Daarnaast is ter zitting de brief van de GI voorgelezen die het hof kort voor de zitting per mail heeft ontvangen. De ouders hebben ter zitting bevestigd dat de inhoud daarvan nagenoeg letterlijk overeenkomt met de brief die de GI aan hen op 4 oktober 2017 heeft gezonden (en waarvan het aan de vader gerichte exemplaar bij het verweerschrift in hoger beroep is overgelegd).

3.De feiten

3.1
Uit de - sinds medio 2014 verbroken - relatie van partijen is [in] 2010 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] voor de geboorte erkend en daarbij is gekozen voor de geslachtsnaam van de vader. [de minderjarige] woont sinds het verbreken van de relatie bij de moeder.
3.2
Op 9 maart 2010 heeft de griffier van de rechtbank het gezamenlijk gezag van ouders aangetekend in het gezagsregister. De vader heeft zonder medeweten van de moeder haar gegevens op het formulier - met het verzoek tot aantekening - ingevuld en heeft haar handtekening onder het formulier nagemaakt.
3.3
Op 28 augustus 2014 heeft de moeder zich gewend tot de rechtbank met het verzoek om de griffier op te dragen de (aantekening in het gezagsregister gebaseerd op de) vervalste handtekening door te halen dan wel te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] alleen aan haar toekomt.
3.4
De vader heeft bij wege van zelfstandig verzoek, voor het geval de aantekening niet geldig is, verzocht hem alsnog tezamen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] op grond van artikel 1:253c BW.
3.5
[de minderjarige] is bij beschikking van 1 februari 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De raad heeft inmiddels een verzoek tot verlenging c.q. het opnieuw uitspreken van de ondertoezichtstelling gedaan.
3.6
De rechtbank heeft de beslissing over het gezag (en de zorg-/omgangsregeling) een aantal malen aangehouden voor onderzoek c.q. hulpverlening gericht op de mogelijkheden om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen en de samenwerking /communicatie en het onderling vertrouwen tussen de ouders te verbeteren, en wel door middel van een traject bij [D] met pedagogische ondersteuning aan de ouders alsmede binnen de ondertoezichtstelling.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een beslissing gegeven omtrent het gezag, een voorlopige door de gezinsvoogd te begeleiden contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld en de definitieve beslissing over die contactregeling aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de griffier gelast de aantekening in het gezagsregister van 9 maart 2010 met betrekking tot [de minderjarige] door te halen en bepaald dat de vader met ingang van 10 maart 2010 samen met de moeder het gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen.
4.2
De grieven van de moeder beogen in hoger beroep het geschil over het over [de minderjarige] uit te oefenen gezag in volle omvang aan de orde te stellen. Zij heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] , met uitsluiting van de vader, aan haar toekomt. Het verzoek om de vader te veroordelen in de kosten van beide instanties is ter zitting ingetrokken en behoeft geen verdere bespreking.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Vast staat dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] op 9 maart 2010 niet op gezamenlijk verzoek van de ouders - doch enkel op verzoek van de vader - is aangetekend in het gezagsregister. De beslissing van de rechtbank om deze aantekening in het gezagsregister daarom door te halen is door partijen niet (opnieuw) in hoger beroep ter discussie gesteld. Door deze doorhaling oefent de moeder het gezag over [de minderjarige] (van rechtswege) alleen uit.
In hoger beroep ligt dan ook ter beoordeling voor het (zelfstandig) verzoek van de vader om hem tezamen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag (…) over het kind te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen althans instaat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij een één van de ouders blijft.
5.4
Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de strijd tussen de ouders en de in deze zaak zodanig ernstig is dat invulling van het gezag door beide ouders samen niet mogelijk is. Wanneer beide ouders gezamenlijk zouden worden belast met het gezag over [de minderjarige] bestaat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] (nog meer) klem of verloren zal raken tussen de ouders. De situatie is verder zodanig dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof acht eenhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk.
5.5
Uit de stukken, waaronder het raadsrapport van 3 januari 2017 en het evaluatieverslag van de GI van 18 december 2017 blijkt een al geruime tijd aanhoudende en zich verhardende strijd tussen de ouders over [de minderjarige] waarbij nauwelijks tot geen sprake is van communicatie en overleg tussen de ouders. De ouders hebben geen enkel vertrouwen in elkaar als ouder. De moeder heeft geen ruimte voor enige positiviteit over vader en zij is niet in staat haar negatieve gevoelens over hem los te koppelen van haar gevoelens als moeder van [de minderjarige] . [de minderjarige] kan daardoor niet anders dan loyaal zijn aan moeder. De vader ziet vooral de (psychiatrische) problematiek van moeder en de gevaren voor [de minderjarige] en diskwalificeert haar daardoor als moeder. De ouders hebben verder nauwelijks oog voor impact van deze strijd op [de minderjarige] en zien niet dat zij door hun houding [de minderjarige] ernstig belasten. Dit wringt te meer nu [de minderjarige] kwetsbaar is, vooral op sociaal-emotioneel gebied. Uit het onderzoek van [E] , dat onder meer is ingezet om meer inzicht te krijgen in het problematische gedrag van [de minderjarige] op school, blijkt weliswaar dat geen diagnose gesteld kon worden, maar wel is duidelijk geworden dat bij [de minderjarige] binnen de communicatie en de vaardigheden in de sociale emotionele wederkerigheid enkele kenmerken worden gezien die passen binnen Autisme Spectrum Stoornisproblematiek. [de minderjarige] heeft hierdoor sterke behoefte aan structuur (aanbieden en vasthouden) en heeft extra hulp nodig bij begrijpen en omgaan sociale interacties en communicatie. [de minderjarige] wordt inmiddels ondersteund door een kindercoach.
5.6
Het hof is van oordeel dat met de huidige situatie een onaanvaardbaar risico is ontstaan dat [de minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders indien sprake zou zijn van gezamenlijk gezag. Het ontbreken van ieder vorm van communicatie, de volledig verstoorde verstandhouding tussen partijen en de nog steeds bestaande spanningen tussen hen beiden, maken het nemen van beslissingen over [de minderjarige] en het maken van afspraken over zijn verzorging en opvoeding nagenoeg onmogelijk. Ook in de praktijk is gebleken dat de belangen van [de minderjarige] feitelijk in de knel komen. Zo blijkt uit het rapport van de raad van 3 januari 2017 dat de vader in 2016 niet heeft getekend voor het noodzakelijke (vervolg)onderzoek van [E] en de ID kaart. Hieraan doet niet af dat hij later wel de vereiste toestemming heeft gegeven en het onderzoek alsnog is verricht. Omdat ieder van de ouders in de kern zijn/haar aandeel in de verstoorde relatie ontkent (door de reden daarvan vooral aan de ander te wijten) verwacht het hof niet dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarbij heeft het hof laten meewegen dat eerdere adviezen aan de ouders door de raad en ook de hulpverleningstrajecten die met name zijn ingezet om contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, de ouders ook niet hebben gebracht tot inzicht en het inschakelen van hulpverlening voor zichzelf en/of het verbeteren van de onderlinge verstandhouding.
5.7
Een goed contact met beide ouders draagt bij aan een goede ontwikkeling van [de minderjarige] . Hoewel het ontbreken van gezamenlijk gezag in juridische zin niet afdoet aan het recht van de vader op omgang met [de minderjarige] , onderkent het hof dat het onthouden van gezamenlijk gezag de verdere mogelijkheden van de vader om betrokken te blijven bij het opgroeien en de ontwikkeling van [de minderjarige] zal bemoeilijken waar de huidige verstandhouding tussen de ouders er toe heeft geleid dat de vader de afgelopen jaren slechts sporadisch - binnen het raadsonderzoek en de ondertoezichtstelling - contact heeft gehad met [de minderjarige] . Op dit moment moet echter zwaarder wegen dat er voor [de minderjarige] rust en duidelijkheid moeten komen en het hof verwacht dat de uitoefening van het gezag over hem door alleen de moeder hieraan zal bijdragen. Niet uitgesloten is dat hierdoor bij de moeder ook meer ruimte zal ontstaan voor contact tussen de vader en [de minderjarige] .

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 14 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader om hem, samen met de moeder, te belasten met het (gezamenlijk) gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2010.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.