ECLI:NL:GHARL:2018:4610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
21-002737-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake kraken en vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 3 maart 2016, waarin hij was veroordeeld voor het kraken van een pand en het vernielen van eigendommen. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 29 november 2016 en 8 mei 2018. De verdachte heeft betoogd dat de politie onrechtmatig het pand is binnengetreden en dat er sprake was van een huisrecht. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een gevestigd huisrecht en dat de politie rechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft de verweren van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van kraken en vernieling. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van €450,00 en 9 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €337,50. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002737-16
Uitspraak d.d.: 22 mei 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 maart 2016 met parketnummer 16-199260-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-028904-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 november 2016 en 8 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Tamas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair:
Hij op of omstreeks 1 oktober 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning of gebouw (gelegen aan de [adres] ), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
1. Subsidiair:
Hij op of omstreeks 1 oktober 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal/woning (gelegen aan de [adres] ) en in gebruik bij [benadeelde] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
2:
Hij op of omstreeks 1 oktober 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een buitendeur en/of een hoeveelheid kozijn(en) en/of een hoeveelheid deurpost(en) en/of een luik en/of een hoeveelheid vloerdelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Onrechtmatig binnentreden
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim dat dient te leiden tot enig rechtsgevolg omdat de politie onrechtmatig in het pand aan de [adres] is binnengetreden. Er was immers geen sprake van een heterdaadsituatie en er was een huisrecht in het pand gevestigd.
Heterdaad
Naar het oordeel van het hof is in casu sprake van een voortdurend delict (‘wederrechtelijk vertoeven in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd’). Daarbij geldt dat de ontdekking op heterdaad van het feit zo vaak plaatsvindt als wordt geconstateerd dat de verboden situatie (nog) bestaat. Gelet hierop was ten tijde van de aanhouding van de verdachte nog steeds sprake was van een heterdaadsituatie. Een last van de (hulp)officier van justitie was derhalve niet vereist en de binnentreding is dan ook rechtmatig geschied.
HuisrechtHet hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of op 1 oktober 2015 in het pand aan de [adres] een huisrecht was gevestigd waarop verdachte een beroep kan doen.
Het hof acht in dit verband van belang hetgeen verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2018 heeft verklaard. Verdachte stelt dat hij op 1 oktober 2015 voor het eerst het pand aan de [adres] heeft betreden om met andere personen door middel van deze betreding te demonsteren tegen de 'anti-kraakwet'. Daarnaast stelt verdachte dat er op een eerder moment door (onbekend gebleven) personen een huisrecht was gevestigd en hij ook aanspraak maakt op een daarvan afgeleid huisrecht.
Het hof gaat er -gelet op de stukken in het dossier en deze verklaring van verdachte ter terechtzitting- van uit dat verdachte op 1 oktober 2015 omstreeks 15.33 uur het pand voor het eerst heeft betreden. Rond dit tijdstip is ook een melding bij de politie binnen gekomen en zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Bovendien gaat het hof er op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van uit dat het betreffende pand ook niet eerder dan 1 oktober 2015 rond 15.33 uur door andere krakers is betreden. Bezien in dat licht overweegt het hof als volgt.
Degenen die zich op het huisrecht kunnen beroepen, zijn personen die zich metterwoon in een pand hebben gevestigd en het pand feitelijk als woning in gebruik hebben. Naar het oordeel van het hof was het pand ten tijde van het binnentreden door verbalisanten evenwel niet feitelijk als woning in gebruik door krakers. Het hof betrekt daarbij de zeer gebrekkige inrichting van het pand en de zeer korte duur van het verblijf van de krakers in het pand. Naar het oordeel van het hof is in dat tijdsbestek geen ongestoord woongenot opgebouwd.
Dat een persoon op 1 oktober 2015 omstreeks 15.45 uur een krakersbrief aan de politie heeft overhandigd met de mededeling dat op 30 september 2015 het voornoemde pand al was gekraakt, maakt dit oordeel van het hof niet anders. Het overhandigen van deze brief zegt immers niets over de feitelijke situatie ter plaatse. Ook uit de verklaring van een pizzabezorger, die op 30 september 2015 omstreeks 19.30 uur heeft aangebeld bij het pand en uit een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden blijkt niet dat zich op 30 september 2015 al personen in het pand bevonden. De stelling dat zich op een eerder moment dan 1 oktober 2015 al (andere) personen in het pand bevonden, vindt in het dossier dan ook geen enkele steun en wordt ook overigens op geen enkele manier onderbouwd.
Zodoende is het hof van oordeel dat niet kan worden gesproken van enig gevestigd huisrecht en zijn verbalisanten rechtmatig binnengetreden om tot aanhouding over te gaan. Van schending van de artikelen 8 en/of 13 van het EVRM - door geen gelegenheid tot rechterlijke toetsing vooraf te bieden - is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Overigens merkt het hof op dat uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard met betrekking tot het doel van het betreden van het pand kan worden afgeleid dat verdachte hiermee ook niet zozeer het oog had op het vestigen van een huisrecht als wel het op deze wijze publieke aandacht vragen voor de in zijn visie door de op 1 oktober 2010 in werking getreden 'anti-kraakwet' ontstane maatschappelijk ongewenste situatie.
Excessief geweld
Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de politie excessief geweld heeft gebruikt bij de aanhouding van verdachte en dat van het gebruikte geweld geen zorgvuldige en volledige verslaggeving in het rapport meldingsformulier geweldsaanwending heeft plaatsgevonden. Door dit excessieve geweld is - aldus de raadsman - een onherstelbare inbreuk op artikel 8 EVRM gemaakt.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de krakers zich daadwerkelijk met fysieke middelen tegen de politie hebben verzet. Gelet op dat geboden verzet en de situatie ter plekke was de toepassing van geweld door de verbalisanten redelijkerwijs noodzakelijk om de aan de opsporingsambtenaren uit hoofde van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering toekomende bevoegdheid te kunnen effectueren. Het daartoe aangewende geweld is, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar het oordeel van het hof niet disproportioneel geweest.
De enkele omstandigheid dat - zoals namens verdachte wordt aangevoerd - het in een proces-verbaal van bevindingen omschreven toegepaste geweld niet volledig is terug te lezen in het rapport meldingsformulier geweldsaanwending, maakt het vorenstaande oordeel niet anders. Gelet hierop is van een inbreuk als door de raadsman gesteld geen sprake.
Voorgeleiding
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim, nu verdachte te laat werd voorgeleid bij de hulpofficier van justitie.
Op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering dient de verdachte zo spoedig mogelijk te worden voorgeleid. Of aan dit vereiste is voldaan, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezien hetgeen uit het dossier kan worden afgeleid met betrekking tot de omstandigheden waaronder de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten plaatsvond, en het gebrek van medewerking van een aantal van hen, is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden de later dan gebruikelijke voorgeleiding van verdachte, redelijkerwijs nog kan worden aangemerkt als zijnde 'ten spoedigste' gebeurd. Derhalve is naar het oordeel van het hof ook op dit punt geen sprake van een vormverzuim.
Demonstratierecht
Voor zover verdachte stelt dat hij slechts als bezoeker in het pand aanwezig was om zijn demonstratierecht uit te oefenen en dat door de ontruiming van het pand en/of zijn aanhouding inbreuk wordt gemaakt op artikel 9 van de Grondwet, overweegt het hof als volgt.
Van een betoging ofwel demonstratie in de zin genoemd artikel is sprake als een of meer personen - veelal op een openbare plaats - (gezamenlijk) uiting geeft/geven aan gevoelens of wensen op bijvoorbeeld maatschappelijk of politiek gebied.
Nog daargelaten of verdachte met zijn aanwezigheid in het pand daadwerkelijk beoogde uiting te geven aan degelijke gevoelens, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachten aan de opsporingsambtenaren die belast waren met de ontruiming van het pand en de aanhouding van verdachte op enige wijze kenbaar hebben gemaakt dat zij betoogden/demonstreerden, of dit op andere wijze kenbaar was geworden. De aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachten in het pand en hun gedragingen zoals die uit het dossier blijken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet aan te merken als een demonstratie in de zin van artikel 9 van de Grondwet.
Van schending van dit artikel is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Feit 2
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor de ten laste gelegde vernielingen en voor het feit dat verdachte die heeft gepleegd.
Het hof overweegt dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de bewezen te verklaren beschadigingen zijn aangebracht in de korte periode tussen het moment waarop verdachte en zijn medeverdachten gelijktijdig het toen nog lege pand hebben betreden met de kennelijke gezamenlijke bedoeling dit te 'kraken'. Nu daartoe - voor verdachte voorzienbaar - ook afgesloten toegangen moesten worden geforceerd en barricades moesten worden opgeworpen, is naar het oordeel van het hof ter zake van het veroorzaken van die 'kraakschade' sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, dat verdachte dit feit in ieder geval ook heeft medegepleegd.
Conclusie
Resumerend verwerpt het hof alle gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 Primair:
Hij op
of omstreeks1 oktober 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,in een
woning ofgebouw,
(gelegen aan de [adres]
), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en
/ofwederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
2:
Hij op
of omstreeks1 oktober 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk een buitendeur,
en/of een hoeveelheidkozijn
(en
),
en/of een hoeveelheiddeurpost
(en
),
en/ofeen luik en
/of een hoeveelheidvloerdelen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van kraken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan kraken en vernieling. Door aldus te handelen heeft de benadeelde niet alleen financieel nadeel, maar ook ergernis en ongemak ondervonden. Kraken is een strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Verdachte stelt in dit verband dat (speculatief gebruikt) eigendomsrecht ondergeschikt is aan woonrecht. Wat hiervan ook zij, naar het oordeel van het hof bestond voor verdachte geen te rechtvaardigen noodzaak zijn overtuiging gestalte te geven in de vorm van het eigenmachtig in bezit nemen van het onroerend goed van een ander.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2018 waaruit blijkt dat de verdachte voor het plegen van onderhavig feit weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit maar niet voor het plegen van een soortgelijk feit.
Het hof constateert dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Nu het een zeer geringe overschrijding van genoemde redelijke termijn betreft en de zitting op 29 november 2016 bij dit hof geen doorgang kon vinden door ziekte van de raadsman van verdachte, zal het hof volstaan met de constatering ervan.
Het hof is -alles overwegende- van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.264,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.050,00. De rechtbank heeft dit bedrag ponds-ponds gewijs over de veroordeelde verdachten verdeeld. Dit betrof destijds twaalf verdachten, zodat het deel van iedere verdachte is begroot op € 337,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.050,00. Verdachte is tot vergoeding van (een deel van) die schade, begroot op € 337,50, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslag

De door het hof verbeurd te verklaren voorwerpen zijn daarvoor vatbaar. Met behulp van deze voorwerpen zijn de bewezen verklaarde strafbare feiten begaan.
De overige nog niet terug gegeven voorwerpen zullen worden terug gegeven aan de rechthebbende.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland van 27 augustus 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, parketnummer 05-028904-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 138a en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een boormachine;
- een schroevendraaier;
- handgereedschap;
- bouwmateriaal;
- een breekijzer;
- een zaag;
- touw;
- een bankschroef.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- twee stoelen;
- twee spandoeken;
- een rugzak;
- twee handschoenen;
- een antenne;
- een sporttas;
- een tas;
- twee dekens;
- vijf kussens;
- een afvalbak.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 337,50 (driehonderdzevenendertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 337,50 (driehonderdzevenendertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2014, parketnummer 05-028904-14, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. J.W. Rijkers en mr. J. Beuving, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 22 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.W. Rijkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.