ECLI:NL:GHARL:2018:4593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
200.235.177/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht te stellen werd afgewezen. De Raad verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van een jaar. De moeder van de minderjarige verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de Raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarige op 10 april 2018 is gehoord door een raadsheer-commissaris. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2018 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de moeder, haar advocaat, de vertegenwoordiger van de GI en de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de verstoorde relatie tussen de ouders, die geen contact met elkaar hebben en zich negatief over elkaar uitlaten. Dit leidt tot ernstige loyaliteitsproblemen voor de minderjarige, die klem zit tussen zijn ouders.

Het hof oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, omdat hulp in het vrijwillige kader onvoldoende blijkt te zijn. De ouders zijn niet in staat om de belangen van de minderjarige voorop te stellen, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling. Het hof besluit daarom om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met als doel de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen en de minderjarige te ondersteunen in zijn situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.177/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158372 / FJ RK 17-1201)
beschikking van 17 mei 2018
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.W. Delhaye te Burgum.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
2.
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 maart 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van 29 maart 2018 met productie(s).
2.2
Op 10 april 2018 is de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2002, gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de heer [B] namens de raad, de moeder en haar advocaat, de heer [C] namens de GI en de vader.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is - voor zover hier van belang - [de minderjarige] geboren. De ouders oefenen het gezag over hem gezamenlijk uit. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 27 november 2017, binnengekomen bij de griffie op 28 november 2017, heeft de raad de kinderrechter verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar.
4.2
De moeder verzoekt het hof de raad in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit ongegrond te verklaren en zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van het hoger beroep van de raad
5.1
De moeder heeft aangevoerd dat de raad niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, nu de raad niet concreet heeft aangegeven tegen welke overwegingen van de bestreden beschikking dit zich richt.
5.2
Ingevolge artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 278 Rv, dient een beroepschrift onder meer een duidelijke omschrijving te bevatten van het verzoek en de gronden waarop het berust. Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat uit het beroepschrift van de raad voldoende duidelijk blijkt tegen welke onderdelen van de bestreden beschikking zijn grieven zijn gericht. Gelet op de inhoud van het verweerschrift is het voor de moeder ook voldoende duidelijk geweest waarop de raad zijn verzoek in hoger beroep baseert. De raad is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
De ondertoezichtstelling
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
5.5
Het hof is evenals de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen waaraan gewerkt moet worden zijn gelegen in de ernstige loyaliteitsproblemen bij [de minderjarige] , het feit dat [de minderjarige] geen ongedwongen contact kan hebben met beide ouders en het feit dat de ouders onvoldoende inzicht tonen in hun eigen handelen. De hulp dient in deze fase niet zozeer gericht te zijn op de onderlinge communicatie tussen ouders maar dient erop gericht te zijn dat [de minderjarige] wordt ontlast, de ruimte krijgt voor eigen keuzes en zich gesteund en erkend voelt in deze keuzes. De ondertoezichtstelling moet erop gericht zijn dat de gezinsvoogd een bemiddelende en neutrale rol kan innemen in het contact tussen de ouders en aandacht kan besteden aan de rol van de ouders als collega's in het ouderschap.
5.6
Vanwege de al jarenlange zwaar verstoorde verhouding tussen de ouders is bij [de minderjarige] sprake van ernstige loyaliteitsproblematiek. De ouders hebben geen enkel contact met elkaar en laten zich negatief over elkaar uit. Tussen de ouders is sprake van een patstelling, waardoor er geen overleg tussen hen over [de minderjarige] mogelijk is. De moeder is nog steeds zeer gekwetst en verbitterd en de vader voelt zich machteloos en buiten spel gezet. Hoewel de moeder het goed vindt dat de vader omgang heeft met [de minderjarige] , is zij niet in staat [de minderjarige] de ruimte te geven om over de omgang te vertellen. [de minderjarige] kan zijn ervaringen niet met haar delen en moet noodgedwongen verzwijgen hoe de omgang is geweest. Door haar houding biedt de moeder [de minderjarige] geen ruimte om loyaal te zijn aan de vader. Ook de vader stelt zich niet juist op door naar hem uit te spreken teleurgesteld te zijn in het contact tussen hen. [de minderjarige] wordt dan ook verscheurd tussen de ouders.
5.7
Sinds de bestreden beschikking zijn de zorgen over [de minderjarige] toegenomen. Hoewel [de minderjarige] met enige regelmaat omgang met de vader had, heeft hij al een aantal maanden geen contact meer met hem opgenomen. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat het haar vanwege wrok uit het verleden jegens de vader niet lukt [de minderjarige] de ruimte te geven om over de omgang te vertellen. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de ernstige gevolgen hiervan voor [de minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat [de minderjarige] ernstig klem zit tussen de ouders, waardoor hij wordt genoodzaakt tussen hen te kiezen en het contact met zijn vader afhoudt. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat [de minderjarige] nog enige ruimte voelt om het contact met de vader weer op te pakken, wat zeer zorgelijk is. Dat het goed gaat met [de minderjarige] op school en hij zich redelijk goed staande weet te houden in deze schrijnende situatie, maakt het oordeel niet anders. [de minderjarige] lijkt zichzelf helemaal weg te cijferen en zich voortdurend aan te passen aan de wensen van anderen, lees zijn ouders.
5.8
Het hof acht het evenals de raad noodzakelijk dat vanuit een dwingend kader hulp wordt ingezet om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, nu hulp in het vrijwillig kader ontoereikend is gebleken. De in het verleden ingezette hulpverlening heeft tot onvoldoende positief resultaat geleid. Ook is van belang dat de moeder geen bemoeienis van hulpverlenende instanties wil en geen hulpverlening duldt. Met de raad is het hof van oordeel dat een gezinsvoogd dient te worden ingezet die als vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] zal fungeren, bij wie [de minderjarige] onder andere zijn verhaal kwijt kan over de omgang. Ook is van belang dat een gezinsvoogd de belangen van [de minderjarige] in de ingewikkelde situatie tussen zijn ouders centraal stelt en hem ondersteunt om zich meer autonoom naar hen op te stellen. Daarnaast acht het hof een gezinsvoogd noodzakelijk om de contacten tussen [de minderjarige] en de vader weer op te starten en de ouders aan te zetten - afzonderlijk van elkaar - aan hun ouderrol te werken. Anders dan de moeder stelt, ziet het hof geen contra-indicaties voor een ondertoezichtstelling. Weliswaar heeft de moeder gesteld dat een ondertoezichtstelling geen verbetering zal brengen in de gevoelens van de ouders jegens elkaar vanwege de emotionele weerstand van de moeder bij contact met de vader, maar het hof volgt haar daarin niet, te meer nu het tot stand brengen van contact tussen de ouders onderling niet de insteek van de ondertoezichtstelling is. Zoals de raad ook ter zitting heeft verklaard is het werken aan verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders (voorlopig) een brug te ver. Evenmin kan de omstandigheid dat [de minderjarige] goede contacten heeft met een vertrouwenspersoon van school tot een ander oordeel leiden.
Uitleg voor [de minderjarige]
5.9
[de minderjarige] heeft in het gesprek met een raadsheer verteld dat hij liever geen ondertoezichtstelling wil. Hij heeft bij zijn moeder en stiefvader gezien dat de aanvraag van de ondertoezichtstelling veel stress heeft gegeven en dat vindt hij niet fijn. Ook wil hij wel weer het contact met zijn vader oppakken maar niet gedwongen via een ondertoezichtstelling.
Het hof maakt zich veel zorgen over de situatie waarin [de minderjarige] zit, namelijk klem tussen zijn ouders. Hij mag niet openlijk en zorgeloos van zijn beide ouders houden en moet de werelden van contact met zijn moeder en met zijn vader gescheiden houden. Dit omdat de ouders er moeite mee hebben en het hen niet lukt het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Het hof weet dat zo'n situatie schadelijk is voor kinderen. Schadelijk voor een gezonde ontwikkeling. Het hof begrijpt wel de zorg van [de minderjarige] voor stress in zijn gezin. Maar het hof vindt dat [de minderjarige] hiermee teveel voor anderen zorgt. Het hof kijkt in de eerste plaats naar wat voor [de minderjarige] het belangrijkst is. Als de moeder en stiefvader van [de minderjarige] het niet lukt met die stress om te gaan is het beter dat zij hiervoor hulp zoeken. Zonder een ondertoezichtstelling ziet het hof een heel groot risico dat [de minderjarige] uit zorg voor zijn gezin zich blijft terugtrekken uit het contact met zijn vader. Het hof vindt dat een gezinsvoogd moet gaan bekijken wat [de minderjarige] nodig heeft in deze situatie. Iemand die alleen voor het belang van [de minderjarige] opkomt. En die ook bekijkt, natuurlijk in overleg met [de minderjarige] , of en welke mogelijkheden er zijn om het contact met de vader weer op te starten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 december 2017, en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] , geboren [in] 2002, met ingang van heden onder toezicht van de GI voor de duur van een jaar;
verklaart deze beschikking tot in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en M. Weissink, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.