Beoordeling
1. In het tussenarrest heeft het hof de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. Het hof zal nu het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
2. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 november 2014 om 21.55 uur op de Van Heuven Goedhartlaan te Hoofddorp met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
3. De gemachtigde betwist dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. Hij vermoedt dat er sprake is van een waarneming op grote afstand op een avond toen het al donker was. Het verkeerslicht sprong op groen vlak voordat de betrokkene het verkeerslicht passeerde. Volgens de gemachtigde is relevant vanaf waar de gedraging is waargenomen. Verder voert de gemachtigde aan dat de verbalisant zich niet kon legitimeren, ondanks een verzoek daartoe en ook wilde de verbalisant geen antwoord geven op vragen van de betrokkene. In tegenstelling tot wat in het zaakoverzicht staat, ontkent de betrokkene dat hem de cautie is verleend. De verklaring die in het zaakoverzicht is opgenomen heeft hij niet afgegeven. Tot slot beklaagt de gemachtigde zich over het feit dat hij pas in hoger beroep het procesdossier heeft ontvangen en de verstrekking daarvan eerder is geweigerd door zowel de officier van justitie als de kantonrechter. Volgens de gemachtigde zou het Europees Hof dit aanmerken als een belemmering van de vrije toegang tot de rechtspraak. De betrokkene is door de late verstrekking van het procesdossier in zijn belangen geschaad, omdat het na zo'n lange tijd vrijwel onmogelijk is om alle details nog te reproduceren.
4. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik had direct zicht op het verkeerslicht en zag dat deze ongeveer 2 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde.”
6. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat hij direct zicht had op het verkeerslicht. Nu de gemachtigde, anders dan de ontkenning dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde op het moment dat de betrokkene het passeerde, geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is genoegzaam komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
7. Vervolgens dient het hof, gelet op de gevoerde verweren, te beoordelen of er andere redenen zijn de sanctie achterwege te laten.
8. De klacht van de gemachtigde dat de cautie niet zou zijn gegeven bij de staande houding van de betrokkene, kan de betrokkene niet baten. In het onderhavige geval wordt de verklaring van de betrokkene niet gebruikt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Zoals uit het voorgaande blijkt, biedt de verklaring van de verbalisant reeds op zichzelf voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Het hof verwerpt het verweer.
9. Voor zover de gemachtigde aanvoert dat de verbalisant zich niet kon legitimeren, overweegt het hof dat ingevolge artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de verbalisant is gehouden om desgevraagd aanstonds zijn legitimatiebewijs te tonen. Uit de stukken blijkt niet, dat de betrokkene hem heeft gevraagd zich te legitimeren. Wat daarvan ook zij, zelfs indien zou komen vast te staan dat de verbalisant zich desgevraagd niet heeft gelegitimeerd, brengt dat niet mee dat reeds op die grond de inleidende beschikking vernietigd dient te worden.
10. Ten aanzien van klacht van de gemachtigde dat pas in hoger beroep het procesdossier is verstrekt, terwijl daar eerder in de procedure herhaaldelijk om was verzocht, en de betrokkene hierdoor in zijn belangen is geschaad, overweegt het hof dat uitgangspunt is dat de inleidende beschikking ten aanzien van de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens bevat om de gedraging waarop de sanctie betrekking heeft, te individualiseren. Dat betekent dat van een betrokkene mag worden verwacht dat hij in staat is op basis van de inleidende beschikking de bezwaren tegen de sanctieoplegging te formuleren en ontlastend materiaal te vergaren. Bovendien blijkt uit de stukken dat het zaakoverzicht als bijlage bij de beslissing van de officier van justitie aan de gemachtigde is verstrekt en had de gemachtigde kennis kunnen nemen van het procesdossier door, naar aanleiding van de mededeling daartoe van de griffier van de rechtbank van 1 februari 2016, inzage te nemen in het procesdossier. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de betrokkene zodanig in zijn belangen is geschaad dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
12. De gevraagde kosten gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en het indienen van nadere toelichtingen, dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018
€ 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.