De vader betwist dat en stelt dat de gewone verblijfplaats van [kind 1] steeds in Nederland is gebleven. Vast staat dat [kind 1] door de uitspraak van dit hof van 25 februari 2016 naar Nederland diende terug te keren. Deze uitspraak is door de Hoge Raad op 24 maart 2017 bevestigd. [kind 1] is nog prima in Nederland geïntegreerd, zijn familie woont in Nederland, hij spreekt uitstekend Nederlands, heeft contact met de vader, familie en vrienden in Nederland en is na de zomervakantie in 2017 in Nederland naar school gegaan. Hij kon prima meekomen op school en had het in Nederland naar zijn zin. Ook ging [kind 1] toen naar zwemles. [kind 1] heeft de Nederlandse nationaliteit en is graag in Nederland. Hij is in Nederland geboren, heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond en verblijft na zijn vertrek naar Duitsland zeer regelmatig in Nederland. Nagenoeg alle procedures over de verblijfplaats van [kind 1] zijn in Nederland gevoerd. De procedures in Duitsland zijn afgewezen omdat de Duitse rechter aangaf geen rechtsmacht te hebben.
Het niet doen terugkeren van [kind 1] is in strijd met het gezagsrecht van de vader en is ongeoorloofd. Nu de achterhouding van [kind 1] per 1 augustus 2016 als onrechtmatig kan worden beoordeeld is de Nederlandse rechter nog immer bevoegd. In het geval het hof oordeelt dat [kind 1] per 1 augustus 2016 rechtmatig in Duitsland verblijft is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 8 juncto artikel 10 Brussel II-bis. In het geval het hof het standpunt van de vader deelt dat [kind 1] onrechtmatig in Duitsland verblijft sinds 1 augustus 2016 is de Nederlandse rechter ook bevoegd op grond van artikel 8 juncto 10 Brussel II-bis. Artikel 10, aanhef en onder b, iv geeft uitdrukkelijk aan dat een gezagsbeslissing kan worden verzocht.
Ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid blijven volgens artikel 10 Brussel-II bis in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het kind bevoegd de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging/niet doen terugkeren. Hierdoor is de rechter in Nederland bevoegd.
Deze bevoegdheid blijft in stand totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft gekregen en er sprake is van berusting door de vader. Dit impliceert dat de gewone verblijfplaats niet direct zal overgaan door verhuizing zelf maar pas na verloop van tijd. De vader heeft niet berust in de overbrenging. Hij heeft zijn verzoek tot teruggeleiding ingediend bij de Nederlandse autoriteit.
Ingeval het hof oordeelt dat er wel een legale verhuizing heeft plaatsgevonden behoudt de Nederlandse rechter rechtsmacht gedurende drie maanden vanaf datum verhuizing op grond van artikel 9 Brussel II-bis. De vader had geen aanleiding om eerder dan na 1 augustus 2016 een verzoek tot gezagswijziging dan wel tot wijziging hoofdverblijf in te dienen nu het hof had bepaald dat [kind 1] uiterlijk 1 augustus 2016 terug zou moeten zijn in Nederland.
Daarbij is de bevoegdheid van de rechtbank Overijssel uitdrukkelijk ter zitting aanvaard door partijen. De ouders hebben een overeenkomst getekend waardoor de rechtsmacht expliciet is aanvaard. De zaak is zodanig met de rechtssfeer van Nederland verbonden dat de Nederlandse rechter ook op grond van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht heeft. De rechtbank in Duitsland heeft zich op 16 september 2016 onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag. Deze beslissing is in Duitsland in beroep gehandhaafd. Indien de rechtbank Almelo zich onbevoegd zou hebben verklaard zouden zowel de rechtbank in Nederland als het gerecht in Duitsland zich niet bevoegd verklaren. In dat geval is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 9, aanhef en onder b, Rv.