ECLI:NL:GHARL:2018:4487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/00456
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de status van importeur en de vaststelling van catalogusprijzen in het kader van BPM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of [X] B.V. als importeur kan worden aangemerkt in de zin van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Wet BPM) en of zij zelf de catalogusprijs mag vaststellen. De rechtbank had eerder de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst bevestigd, die stelde dat [X] B.V. niet als importeur kwalificeert omdat zij geen houder is van een typegoedkeuring. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat belanghebbende, die zich bezighoudt met de import en export van voertuigen, niet voldoet aan de definitie van importeur zoals vastgelegd in de wet. Het Hof stelt vast dat alleen officieel erkende importeurs, die houder zijn van een typegoedkeuring, als zodanig kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende kan derhalve niet zelf de catalogusprijs vaststellen en is ook niet in aanmerking gekomen voor een vergunning voor versnelde afgifte van kentekenbewijzen. Het Hof concludeert dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de inspecteur geen begunstigend beleid voert ten aanzien van importeurs. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 16/00456
uitspraakdatum: 23 mei 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2016, nummer AWB 15/188, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 23 maart 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergunning verleend om de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) per tijdvak te betalen onder de voorwaarden die in de beschikking en de bijlagen zijn vermeld.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is [in] 2011 opgericht en houdt zich bedrijfsmatig bezig met de import en export van nieuwe en gebruikte personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s alsmede met (de bemiddeling bij) de verkoop van personen- en lichte bedrijfsauto’s aan de groothandel. Belanghebbende voert auto’s van diverse merken in en is geen officiële importeur van enig merk.
2.2.
[A] (hierna: [A] ) heeft zijn bedrijfsactiviteiten ingebracht in belanghebbende. [A] beschikte ten tijde van de inbreng over een vergunning om de BPM per tijdvak te betalen. Deze vergunning is op 25 januari 2006 bij beschikking aan hem verleend.
2.3.
De aan [A] verleende vergunning is op zijn verzoek bij beschikking van 19 juli 2010 uitgebreid met de versnelde regeling afgifte kentekenbewijzen deel I. Deze regeling is uitsluitend van toepassing op nog niet eerder op de weg toegelaten voertuigen/motorrijwielen waarvoor door de RDW of door een goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat een Europese/nationale typegoedkeuring als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven. Met voertuigen/motorrijwielen waarvoor de versnelde regeling niet geldt dient [A] zich te melden bij het aangiftepunt BPM te Groningen.
2.4.
De Inspecteur heeft de vergunning bij beschikking van 23 maart 2012 aan belanghebbende verleend. In de beschikking is onder meer het volgende opgenomen:

Nieuw en ongebruikte motorvoertuigen met ETG
Voor de import van nieuw en ongebruikte motorvoertuigen met Europese TypeGoedkeuring (hierna: ETG) kwalificeert u niet als 'importeur' op basis van wet- en regelgeving en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor de catalogusprijs en de daarmee samenhangende bpm voor elk motorvoertuig moet u zich conformeren aan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Voor het deel van de heffing met als grondslag CO2 dient u voor het motorvoertuig uit te gaan van de verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 Wegenverkeerswet 1994, danwel het door de fabrikant ter zake afgegeven Certificaat van Overeenstemming (hierna: CVO).
Overige motorvoertuigen
Dit zijn motorvoertuigen waarvoor reeds eerder een registratie heeft plaatsgevonden of het zijn nieuw en ongebruikte motorvoertuigen waarvoor geen ETG is afgegeven.
Voor deze motorvoertuigen maakt u gebruik van de Regeling individuele afgifte ongedateerde kentekenbewijzen delen 1A. In deze gevallen moet u zich met het motorvoertuig melden bij een keuringsstation van de RDW en bij het aangiftepunt bpm Groningen.”
2.5.
In bijlage I bij de vergunning is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“De vergunninghouder moet een administratie voeren die voldoet aan de in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 gestelde voorwaarden. De vergunninghouder moet, per afzonderlijk voertuig, ten minste de navolgende gegevens in de administratie vastleggen:
(...)
  • Netto catalogusprijs voertuig
  • Netto catalogusprijs opties/accessoires
  • Bpm bedrag op basis van catalogusprijs
(...)”
2.6.
Belanghebbende beschikt over een vergunning versnelde afgifte kentekenbewijzen delen 1A.

3.Geschil

3.1.
In geschil is primair of belanghebbende importeur is als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2012; hierna: Wet BPM). Belanghebbende is van mening dat hij als importeur is aan te merken en daarmee zelf de catalogusprijs mag vaststellen. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Subsidiair is in geschil of het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 8 van de Wet BPM bepaalt – voor zover van belang – dat de inspecteur, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, een ondernemer die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om opgave van een kenteken verzoekt voor personenauto's of motorrijwielen waarvan het kenteken op naam van een ander wordt gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking kan toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.
4.2.
Op grond van artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM, wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de BPM zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
4.3.
Uit de parlementaire geschiedenis (pagina’s 6, 44 en 45 van de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer vergaderjaar 1992-1993, 22 868, nr. 3) en pagina 13 van de Nota naar aanleiding van het Eindverslag (Tweede Kamer vergaderjaar 1992-1993, 22 868, nr. 10)) kan worden afgeleid dat de wetgever voor de registratieprocedure ingevolge de Wegenverkeerswet onderscheid maakt tussen fabrikanten, importeurs, handelaren en dealers. Importeurs zijn gedefinieerd als officieel erkende importeurs, die houder zijn van een typegoedkeuring. Onder handelaren zijn te verstaan ondernemers die buiten de officiële importeur om auto’s uit het buitenland halen en die in Nederland zelf verkopen (de zogenoemde parallelimport). Handelaren zijn evenals dealers geen houders van typegoedkeuringen. Nu voor de heffing van BPM in beginsel wordt aangeknoopt bij de registratie van het motorrijtuig, gelden deze definities ook voor de heffing van BPM. Belanghebbende voldoet aan de definitie van handelaar. Uit de parlementaire geschiedenis kan voorts worden afgeleid dat slechts importeurs in aanmerking komen voor een vergunning versnelde afgifte kentekenbewijzen deel I.
4.4.
Op grond van gewijzigde regelgeving komen ook ondernemers zoals belanghebbende en hiervoor [A] in aanmerking voor een vergunning versnelde afgifte kentekenbewijzen deel IA. Dit maakt echter niet dat belanghebbende en hiervoor [A] als importeur in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM, kwalificeren. Gelet op de doelstelling van artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM, namelijk het vaststellen van een gelijke maatstaf van heffing voor de BPM per type voertuig, is voor de status van importeur doorslaggevend dat deze houder is van een of meer typegoedkeuringen. Naar het oordeel van het Hof bepaalt het houderschap van een typegoedkeuring wie als importeur kwalificeert in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM.
4.5.
Met de Kaderrichtlijn (Richtlijn 2007/46/EG van 5 september 2007, Pb L263) is de EG-typegoedkeuring (ETG) in de Europese Unie ingevoerd. Uit artikel 18, eerste lid, van de Kaderrichtlijn kan worden afgeleid dat de fabrikant houder is van de ETG. De fabrikant is ook verantwoordelijk voor de EG-typegoedkeuringsprocedure (artikelen 3 sub 27 en 5 van de Kaderrichtlijn). Met de fabrikant wordt gelijkgesteld een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door de fabrikant is aangewezen om hem bij de goedkeuringsinstantie te vertegenwoordigen en namens hem op te treden bij aangelegenheden die onder de Kaderrichtlijn vallen (artikel 3, sub 28, van de Kaderrichtlijn). Nu belanghebbende geen fabrikant is van voertuigen en geen vertegenwoordiger van de fabrikant, is zij ook geen houder van een ETG in de zin van de Kaderrichtlijn. In het licht van hetgeen in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt over het begrip importeur voldoet belanghebbende hieraan nog steeds niet. Belanghebbende is geen importeur als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM.
4.6.
Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat een begunstigend beleid wordt gevoerd ten aanzien van importeurs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM. Deze importeurs mogen hun catalogusprijzen steeds aanpassen, wat belanghebbende niet mag. Belanghebbende heeft in een nader stuk informatie overgelegd waaruit zij afleidt dat in twee situaties zonder duidelijke reden verschillende catalogusprijzen worden gehanteerd voor hetzelfde type voertuig. De Inspecteur bestrijdt dat een begunstigend beleid bestaat voor deze importeurs. Indien hij situaties op het spoor komt waarin verschillende catalogusprijzen lijken te worden gehanteerd, onderzoekt hij deze en treedt hij desnoods handhavend op. In een van de door belanghebbende bijgebrachte voorbeelden is geen sprake van verschillende catalogusprijzen die zonder reden worden toegepast op hetzelfde type voertuig. Daar was sprake van een kenbaar gemaakte prijsdaling. Bovendien heeft een grote importeur desgevraagd aan de Inspecteur bevestigd nooit op verzoek van een klant een fiscale waardering aan te passen.
4.7.
Het Hof wijst om te beginnen en ten overvloede op de definitie van het begrip voertuigtype in artikel 3, sub 17, van de Kaderrichtlijn en de daarbij horende bijlage II, deel B. Hieraan kan worden getoetst of sprake is van een nieuw type voertuig, waarvoor in overeenstemming met artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM, een aparte catalogusprijs kan worden vastgesteld. Belanghebbende mag deze catalogusprijs niet vaststellen, zoals hiervoor uiteengezet. Bij de beoordeling of sprake is van een begunstigend beleid als gevolg waarvan catalogusprijzen naar believen mogen worden aangepast, is van belang of per voertuigtype verschillende catalogusprijzen mogen worden gehanteerd.
4.8.
Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een begunstigend beleid. Het Hof acht de verklaring van de Inspecteur dat hij aanpassing van catalogusprijzen niet accepteert en desnoods handhavend optreedt, geloofwaardig. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 23 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.