Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 8 mei 2018, wordt de geheimhoudingsprocedure ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandeld. De zaak betreft een verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden om beperkte kennisneming van bepaalde stukken door de belanghebbenden, [X] en [Y] Ltd., te rechtvaardigen. De inspecteur stelt dat kennisneming van deze stukken kan leiden tot anticiperend gedrag van de belanghebbenden, wat de invordering van belastingaanslagen zou bemoeilijken. De belanghebbenden hebben echter betoogd dat de bankrekeningen al zijn opgeheven en dat het invorderingsbelang van de inspecteur niet relevant is voor de onderhavige jaren.
Het Hof overweegt dat de geheimhoudingskamer van de rechtbank eerder had geoordeeld dat beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd was. Het Hof stelt vast dat de inspecteur onvoldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd om de beperking van kennisneming te rechtvaardigen. De belangen van de belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming wegen zwaarder dan de door de inspecteur aangevoerde controlestrategische overwegingen. Het Hof concludeert dat de beperking van kennisneming van de stukken niet gerechtvaardigd is en biedt de inspecteur de gelegenheid om te reageren op deze beslissing.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in belastingprocedures en de gelijkheid van partijen in het proces. Het Hof stelt dat partijen over dezelfde relevante gegevens moeten beschikken om een eerlijke rechtsgang te waarborgen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de afschriften op 9 mei 2018 verzonden.