ECLI:NL:GHARL:2018:4432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
200.228.100
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot betaling uit het vermogen van de rechthebbende aan de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging tot betaling van een vordering van € 50.000,- door de bewindvoerder van de rechthebbende. De verzoekster, die als bewindvoerder optreedt, had eerder toestemming gevraagd aan de kantonrechter om deze kosten te verrekenen met de verkoopopbrengst van de recreatiewoning van de rechthebbende. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, waarop de verzoekster in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2018 is de verzoekster verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de rechthebbende niet aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de verzoekster is vastgelegd in een notariële akte en dat deze vordering door de andere belanghebbende is erkend. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder bevoegd is om de betaling van de vordering te doen, gezien de financiële situatie van de rechthebbende en de noodzaak om de vordering te voldoen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en de bewindvoerders machtiging verleend om het bedrag van € 50.000,- uit het vermogen van de rechthebbende aan de verzoekster te betalen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.100
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5747945)
beschikking van 15 mei 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. L. Boersma te Almere.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
[belanghebbende],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 4 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 4 oktober 2017;
  • een brief van mr. Boersma van 22 februari 2018 met producties en
  • een journaalbericht van mr. Boersma van 23 februari 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2018 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook is verschenen [belanghebbende] . De rechthebbende is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] . Verzoekster is een dochter, [belanghebbende] is een zoon van de rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van 20 mei 2014 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld, met benoeming van [belanghebbende] en [verzoekster] als bewindvoerders.
3.3
Bij verzoekschrift van 19 januari 2017 heeft [verzoekster] de kantonrechter verzocht haar – naar het hof begrijpt als bewindvoerder – toestemming te verlenen om de door haar in privé voorgeschoten (verbouwings- en onderhouds-)kosten van de recreatiewoning van de rechthebbende aan [adres] ad € 50.000,- te verrekenen, door € 50.000,- uit de verkoopsom van die recreatiewoning naar haar eigen rekening over te boeken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
[verzoekster] verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, waar nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden alsnog toestemming te verlenen voor het betalen van een bedrag van € 50.000,- uit de boedel (het hof begrijpt: het vermogen) van de rechthebbende aan haar.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) draagt de bewindvoerder zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:441 BW behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor een aantal, in die bepaling onder a tot en met f genoemde handelingen.
5.2
[verzoekster] stelt dat zij een vordering heeft op de rechthebbende van € 50.000,- nu sprake is van door haar ten behoeve van de verbetering van de recreatiewoning van de rechthebbende voorgeschoten kosten van € 50.000,-. Die vordering ligt vast in de notariële akte van 4 februari 2005 betreffende voorkeursrecht tot koop/vastlegging voorgeschoten kosten. Deze kosten dienen door de rechthebbende te worden terugbetaald. De kosten hadden kunnen worden verrekend met de koopprijs van de recreatiewoning indien [verzoekster] gebruik zou hebben gemaakt van haar voorkeursrecht tot koop van deze woning of als de woning krachtens legaat aan haar zou toevallen, door verrekening met de door haar in te brengen waarde van de recreatiewoning in de nalatenschap. Dat [verzoekster] de recreatiewoning niet heeft gekocht en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van haar voorkeursrecht, betekent niet dat haar aanspraak op voormeld bedrag niet meer bestaat. [verzoekster] stelt dat zij de woning pas na het overlijden van de rechthebbende had willen verkrijgen, omdat zij daartoe eerder financieel niet in staat was. Dit is dan ook de reden dat zij in de afgelopen jaren geen aanspraak op betaling heeft gemaakt.
Vanwege een (dreigend) tekort aan liquide middelen van de rechthebbende – zij betaalt de hoogste eigen bijdrage voor haar verzorging in het verzorgingshuis in [verzorgingstehuis] waar zij verblijft – diende de recreatiewoning in januari 2017 te worden verkocht. Het totale vermogen van de rechthebbende bedraagt thans, inclusief de opbrengst van de recreatiewoning, ongeveer € 250.000,-. [verzoekster] vreest dat zij haar vordering van € 50.000,- na het overlijden van de rechthebbende niet meer kan incasseren. [verzoekster] zal geen aanspraak maken op de terugbetaling van kosten die zij ten behoeve van de recreatiewoning heeft gemaakt voor zover die kosten het bedrag van € 50.000,- te boven gaan.
5.3
[belanghebbende] voert aan dat hij eerst bekend werd met de inhoud van het testament toen de rechthebbende naar een verpleeghuis verhuisde. [belanghebbende] erkent dat [verzoekster] de recreatiewoning heeft opgeknapt, daarvoor kosten heeft gemaakt en derhalve een vordering heeft van € 50.000,- op de rechthebbende. Hij vraagt zich echter af welke kosten [verzoekster] nog meer heeft gemaakt en of zij deze kosten ook zal vorderen nu in het testament een mogelijkheid hiervoor is opgenomen. Verder geeft [belanghebbende] er de voorkeur aan om alle financiën eerst na het overlijden van de rechthebbende af te handelen.
Het vermogen van de rechthebbende is sinds het bewind met circa € 30.000,- gedaald en bedraagt thans € 250.000,-. De rechthebbende heeft een inkomen van € 7.000,- per jaar uit participaties, die een totale waarde van € 75.000,- vertegenwoordigen en verder geen ander inkomen dan AOW.
De recreatiewoning moest verkocht worden zodat de rekeningen van de rechthebbende konden worden betaald.
5.4
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat aan de bewindvoerder(s) een machtiging dient te worden verleend tot betaling van een bedrag van € 50.000,- ter voldoening van de vordering van [verzoekster] . Het hof constateert dat de vordering is vastgelegd in de overgelegde notariële akte voorkeursrecht tot koop/vastlegging voorgeschoten kosten van 4 februari 2005, dat de daarin overeengekomen verrekening een erkenning van de vordering inhoudt en dat de vordering ook door [belanghebbende] ter mondelinge behandeling is erkend.
Ingevolge artikel 6:38 BW kan van een vordering tot betaling van een geldsom terstond nakoming worden gevorderd indien geen tijd voor de nakoming is bepaald. Nu zowel het voorkeursrecht als het legaat erop waren gericht dat [verzoekster] de recreatiewoning in eigendom zou verkrijgen en die eigendomsverkrijging thans niet meer mogelijk is, bestaat de mogelijkheid tot verrekening met de verkoopprijs of met haar inbreng van de waarde van die woning in de nalatenschap niet meer. Die verrekeningsafspraak hield in elk geval niet in dat [verzoekster] in dat geval geen aanspraak meer kon maken op betaling van de vordering en derhalve is de vordering opeisbaar.
5.5
Overigens is op de mondelinge behandeling gebleken dat het totale vermogen van de rechthebbende circa € 250.000,- bedraagt, waarvan € 175.000,- liquide is, zodat ook na betaling van de vordering van [verzoekster] ter hoogte van € 50.000,- nog ruim voldoende liquide middelen resteren. Het hof zal aan de bewindvoerders dan ook machtiging verlenen voor betaling van die vordering.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht, van 4 juli 2017 en opnieuw beschikkende:
verleent de bewindvoerders machtiging voor het doen van een betaling van een bedrag van € 50.000,- uit het vermogen van de rechthebbende aan [verzoekster] ter voldoening van de vordering zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.4;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 15 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.