Uitspraak
kantoorhoudende te [D] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 februari 2017 een beslissing had genomen in een administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften. De betrokkene had geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, wat volgens artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) noodzakelijk is om hoger beroep te kunnen instellen. De gemachtigde van de betrokkene had een brief gestuurd, maar het hof oordeelde dat deze brief niet als beroepschrift kon worden aangemerkt. De kantonrechter had terecht vastgesteld dat er geen beroep was ingesteld, waardoor het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak werd behandeld op 30 april 2018, maar de betrokkene was niet verschenen. De advocaat-generaal had wel een verweerschrift ingediend, maar maakte geen gebruik van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde. Het hof concludeerde dat zonder een geldig beroepschrift er geen mogelijkheid was voor hoger beroep, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.