ECLI:NL:GHARL:2018:4326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
21-000984-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel inzake diefstal met DNA-bewijs en secundaire overdracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1965 en thans verblijvende in PI Achterhoek, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor diefstal. De tenlastelegging betrof de diefstal van een blauw netje met daarin een portemonnee, toebehorende aan de benadeelde partij. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het DNA-bewijs niet gebruikt kan worden vanwege de mogelijkheid van secundaire overdracht van het DNA van de aangeefster. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de diefstal, onder andere gebaseerd op het DNA-bewijs dat op de in beslag genomen bankbiljetten is aangetroffen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 340,35 is toegewezen. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het bewezenverklaarde en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000984-17
Uitspraak d.d.: 9 mei 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 20 februari 2017 met parketnummer 08-237938-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. A.A. Nieli, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blauw netje met daarin een portemonnee (met inhoud) en/of zakdoeken en/of een inhaler en/of verband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof betoogd, dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het DNA-bewijs kan niet worden gebruikt, omdat er in casu een reële kans is op secundaire overdracht van het DNA van verdachte. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarnaast het volgende.
Uit de aangifte door [benadeelde] komt naar voren dat zij op 10 maart 2015 omstreeks 12:30 uur geld ging pinnen in een bankgebouw. Voordat zij naar binnen ging zag zij een man met een onverzorgd uiterlijk, een dun snorretje en een donkere jas op een licht kleurige scooter zitten. [benadeelde] pinde binnen een geldbedrag en liep weer naar buiten. Daar zag zij de man weer. Ze hoorde hoe de man zijn scooter startte. Ze legde haar blauwe netje met daarin haar portemonnee met het gepinde geldbedrag in haar fietstas. Toen ze wegfietste, hoorde ze hoe de scooter achter haar optrok en langzaam achter haar reed. Onderweg voelde ze dat iemand aan haar fietstas zat. Toen ze later haar fiets parkeerde, zag ze dat haar fietstas openstond. Ze zag dat het blauwe netje met daarin onder andere haar portemonnee was weggenomen. In de portemonnee zaten drie briefjes van € 50,-, 2 briefjes van € 20,- en twee briefjes van € 10,-.
Aangeefster belde direct de politie en deed om 13:00 uur aangifte op het bureau. Een van de verbalisanten dacht bij het verhaal van aangeefster en bij het horen van het signalement van de man en de scooter aan de hem ambtshalve bekende verdachte, die hij die dag gecontroleerd had op een scooter. Om 13:57 uur is verdachte aangehouden. Bij zijn aanhouding zijn drie biljetten van € 50,-, twee biljetten van € 10,- en één biljet van
€ 20,- onder verdachte in beslag genomen.
Deze bankbiljetten zijn onderzocht op DNA. Op één van biljetten is DNA van aangeefster [benadeelde] aangetroffen.
Tijdens zijn verhoren heeft verdachte het ten laste gelegde ontkend te hebben gepleegd. Verder heeft hij verklaard dat hij een uitkering heeft, dat hij daar niet van kan rondkomen en dat hij een hoop schulden heeft. Hij heeft geen verklaring gegeven omtrent de herkomst van de € 190,- die onder hem is aangetroffen bij zijn aanhouding. Het hof stelt vast dat het onder verdachte in beslag genomen geld nagenoeg uit dezelfde coupures bestond als het geld dat bij aangeefster is weggenomen.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het DNA- bewijs niet kan worden gebruikt omdat er mogelijk sprake zou zijn van secundaire overdracht van het DNA van aangeefster. Het hof stelt allereerst vast dat er door de raadsvrouw geen concreet scenario is aangevoerd waarin sprake zou zijn van secundaire overdracht maar dat zij slechts een mogelijk scenario heeft geschetst.
Dit mogelijke scenario houdt kort gezegd in dat de verbalisanten, die na een melding van de diefstal naar aangeefster zijn gegaan, haar bij het eerste contact een hand hebben gegeven. Zij hebben haar meegenomen naar het bureau. Het is aannemelijk dat zij haar bij het afscheid nemen een hand hebben gegeven, aldus de raadsvrouw. Een uur later hebben diezelfde verbalisanten verdachte aangehouden en het geld in beslag genomen.
Ook in het geval van het door de raadsvrouw geschetste mogelijke scenario acht het hof het hoogst onaannemelijk dat er sprake is geweest van secundaire overdracht van het DNA van aangeefster. Het hof verwijst naar de inhoud van de ter zitting besproken en aan het dossier toegevoegde notitie Secundaire (indirecte) DNA overdracht van het NFI. Hierin staat onder andere het volgende vermeld:
“Naarmate er meer tussenstappen zijn tussen de persoon en het voorwerp wordt de kans (veel) kleiner dat er DNA van de persoon wordt aangetroffen op het voorwerp. Bij elke tussenstap gaat namelijk DNA verloren.
Zo is bijvoorbeeld beschreven dat iemand door het schudden van handen met een tussenpersoon DNA kan overdragen op een voorwerp. Elke handeling die een tussenpersoon uitvoert (zoals handen wassen, telefoon uit broekzak halen, een deur opendoen, enzovoorts) maakt de kans kleiner dat er daarna nog DNA wordt overgedragen. Uit onderzoek blijkt dat mensen bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen ongeveer 15 keer per minuut met de handen iets vastpakken of aanraken. Studies naar overdracht van voorwerp naar voorwerp laten ook zien dat al na enkele overdrachtsmomenten geen DNA meer wordt aangetroffen.”
Secundaire overdracht van het DNA van aangeefster acht het hof derhalve niet aannemelijk geworden. Het verweer van de raadsvrouw wordt op grond van voorgaande verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2015 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blauw netje met daarin een portemonnee (met inhoud) en zakdoeken en een inhaler en verband, toebehorende aan [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal van onder meer een portemonnee met inhoud. Het hof heeft door zijn handelen getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 maart 2018 – eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. De rechter heeft hem daarbij ook onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Verdachte laat zich aan die veroordelingen kennelijk niets gelegen liggen.
Gelet op voorgaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Het hof zal die straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 340,35 met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is inhoudelijk niet door de verdediging betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 340,35. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 340,35 (driehonderdveertig euro en vijfendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 340,35 (driehonderdveertig euro en vijfendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2015.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 9 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stuiver is buiten staat dit arrest te ondertekenen.