ECLI:NL:GHARL:2018:4299

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.148.776/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake bewijswaardering en onrechtmatige praktijken in de matrijzenlevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een herstelarrest met betrekking tot bewijswaardering in een civiele procedure. De zaak betreft de besloten vennootschap Atelier 49 Nederland B.V., handelend onder de naam Bébé-Jou, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het hof beoordeelde de bewijsvoering, waarbij getuigenverklaringen en een kort notitie centraal stonden. Bébé-Jou had in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd wegens vermeende steekpenningen die aan een leverancier waren betaald. Het hof oordeelde dat Bébé-Jou geslaagd was in het bewijs, in tegenstelling tot de rechtbank, en dat de schade op basis van artikel 6:97 BW moest worden begroot op het bedrag van de steekpenningen. Het hof concludeerde dat de betrokken partijen, waaronder de leverancier en een bestuurder, onrechtmatig hadden gehandeld door Bébé-Jou te benadelen. De schade werd vastgesteld op € 35.000, en het hof veroordeelde de betrokken partijen hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd een eerder vonnis vernietigd en werd de terugbetaling van een bedrag van € 5.782 aan Bébé-Jou toegewezen. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan Bébé-Jou, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.148.776
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 87079)
arrest van 8 mei 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Atelier 49 Nederland B.V. h.o.d.n. Bébé-Jou,
gevestigd te Staphorst,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
Bébé-Jou,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters, kantoorhoudend te Koekange,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. A.P.E.M. Pover, kantoorhoudend te Meppel,

2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Design & Mold Services Holland B.V.,
gevestigd te Hardenberg,
hierna:
Desmold,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep, kantoorhoudend te Enschede, en

3.[geïntimeerde3] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep, kantoorhoudend te Enschede.
Waar hierna over de drie geïntimeerden gezamenlijk wordt geschreven, zullen zij
Desmold c.s.worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 augustus 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedures in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep blijkt uit:
- het proces-verbaal van het op 27 november 2017 gehouden getuigenverhoor,
- het proces-verbaal van het op 12 januari 2018 gehouden tegengetuigenverhoor,
- de memorie na enquête van Bébé-Jou,
- de memorie na enquête van Desmold en [geïntimeerde3] ,
- de memorie na enquête van [geïntimeerde1] .
1.3
Vervolgens heeft Desmold c.s de reeds eerder overgelegde stukken aangevuld voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De nadere beoordeling van de grieven in het principaal hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof in principaal appel aan Bébé-Jou opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat zij in november 2010 van de voormalige boekhouder van Desmold (hierna:
[C]) heeft vernomen dat door Desmold steekpenningen zijn betaald aan [geïntimeerde1] , dat [geïntimeerde1] met Desmold een bepaald bedrag overeen kwam voor de matrijzen, terwijl door Desmold aan Bébé-Jou een hoger bedrag werd gefactureerd en dat de helft van het verschil tussen beide bedragen door Desmold aan [geïntimeerde1] werd uitbetaald.
2.2
In het tussenarrest staat een briefje afgedrukt (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) dat hieronder, voor de leesbaarheid van dit arrest, nog eens wordt overgenomen.
2.3
Bij de stukken bevindt zich tevens een afschrift van een proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor dat is gedateerd op 22 april 2004. Deze datum blijkt een verschrijving te zijn van de datum 22 april
2011: het getuigenverhoor is volgens de tekst van het proces-verbaal gehouden ingevolge een beschikking van 2 maart 2011, de getuigen verklaren over gebeurtenissen van ná 2004 en het in de procedure gebrachte afschrift van het proces-verbaal van het verhoor is volgens de daaronder geplaatste verklaring van de griffier van de rechtbank afgegeven op 26 april 2011. Hieronder zal het hof daarom als datum van het voorlopig getuigenverhoor de datum 22 april 2011 hanteren.
de bewijswaardering
2.4
[C] heeft meerdere getuigenverklaringen afgelegd: op 22 april 2011 bij het voorlopig getuigenverhoor, op 12 april 2013 ten overstaan van een notaris en op 27 november 2017 ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
In samenhang bezien houden deze verklaringen in dat [geïntimeerde3] aan [C] , die toen nog als boekhouder in dienst van Desmold werkte, heeft verteld dat tussen Desmold en [geïntimeerde1] prijsafspraken waren gemaakt volgens welke [geïntimeerde1] ervoor zou zorgen dat Bébé-Jou matrijzen bij Desmold zou bestellen tegen prijzen, die tevoren door [geïntimeerde1] en Desmold onderling waren afgesproken, waartegenover stond dat Desmold aan [geïntimeerde1] een (eveneens afgesproken) deel van de verkoopopbrengst moest uitbetalen. [C] heeft het hierboven afgedrukte briefje tijdens zijn werk voor Desmold aangetroffen (verklaring d.d. 22 april 2011) of misschien ook van [geïntimeerde3] gekregen (volgens de verklaring van 27 november 2017). Hij heeft het briefje later aan (de heer [D] van) Bébé-Jou getoond, toen zijn dienstverband met Desmold al was beëindigd en hij Desmold beconcurreerde, door ook matrijzen aan Bébé-Jou aan te bieden, aldus de verklaringen van [C] .
[D] heeft in zijn verklaring van 22 april 2011 bevestigd dat Bébé-Jou het briefje van [C] kreeg, onder de door [C] beschreven omstandigheden.
heeft verder nog verklaard dat hij tijdens zijn werk voor Desmold meermalen instructies heeft gekregen van [geïntimeerde3] om privéfacturen van [geïntimeerde1] te betalen, om contante bedragen aan [geïntimeerde1] te geven en/of om per bank geld aan [geïntimeerde1] over te maken. Al deze ‘betalingen’ moest hij als bedrijfsuitgaven van Desmold boeken. De betalingen betroffen bedragen tussen de € 2.000 en de € 7.000 (verklaring van april 2011), respectievelijk € 1.000 en € 7.500 (april 2013). In totaal betreft het een geschat bedrag van € 30.000 (april 2011), respectievelijk € 30.000 à € 40.000 (april 2013).
Volgens [C] dacht [geïntimeerde1] dat [geïntimeerde3] bij de transacties die onderling waren bekokstoofd telkens hetzelfde bedrag van Desmold ontving, maar liet [geïntimeerde3] het daarbij van Bébé-Jou ontvangen geld bij Desmold.
2.5
Desmold c.s. vinden [C] een onbetrouwbare getuige, waartoe zij hebben aangedragen dat [C] rancuneus is wegens de frictie die in 2009/2010 tussen hem en Desmold/ [geïntimeerde3] ontstond, doordat [C] zonder succes heeft geprobeerd om Desmold van [geïntimeerde3] over te nemen en [C] na deze mislukking Desmold is gaan beconcurreren. Ook heeft Desmold aan [C] ontslag op staande voet verleend (omdat hij zijn positie in Desmold had misbruikt voor zijn overnameplannen en omdat hij slecht werk leverde).
heeft naar het oordeel van het hof belang bij het zwart maken van Desmold, met name bij Bébé-Jou, of had een dergelijk belang toen hij de positie van Desmold als leverancier van de door Bébé-Jou ingekochte matrijzen probeerde over te nemen. Hierbij past dat [C] het initiatief heeft genomen om Bébé-Jou van de door hem beschreven praktijken van Desmold c.s. op de hoogte te stellen. Het is ook mogelijk dat [C] rancuneus is wegens het mislukken van zijn overnameplannen en/of de wijze waarop zijn dienstverband met Desmold is beëindigd, hoewel het hof met betrekking tot die beëindiging er niet vanuit gaat dat Desmold [C] op staande voet heeft ontslagen - Desmold c.s. hebben hun desbetreffende beweringen niet feitelijk toegelicht of onderbouwd, nadat die beweringen door Bébé-Jou en door [C] waren tegengesproken.
Een contra-indicatie voor de door Desmold c.s. aangevoerde risico’s is, dat [C] uit eigen initiatief over [geïntimeerde3] de nuancerende opmerking heeft gemaakt dat [geïntimeerde3] de extra opbrengst niet zelf hield, maar deze in Desmold liet. Indien [C] er voordeel in zag om Bébé-Jou te vertellen over illegale praktijken van [geïntimeerde1] en Desmold, dan hoeft dat nog niet te betekenen dat hij die praktijken heeft verzonnen en dat hij bereid was om daarover ook onder de dreiging van vervolging wegens meineed te liegen. Het hof ziet onvoldoende aanwijzingen om er op voorhand al vanuit te gaan dat [C] heeft gelogen. De betrouwbaarheid van zijn verklaring zal dan ook worden beoordeeld door te onderzoeken in hoeverre daarvoor steun bestaat in andere bewijsmiddelen.
2.6
[geïntimeerde1] heeft als (tegen)getuige op 22 april 2011, 13 maart 2013 en op 12 januari 2018 toelichtingen gegeven op het briefje, door te verklaren dat op het briefje achtereenvolgens, van links naar rechts, de door Desmold aan Bébé-Jou geoffreerde prijzen staan, Desmolds inkoopprijzen, Desmolds marge (het verschil tussen inkoop- en verkoopprijs) vóór aftrek van transportkosten en invoerheffing en een berekening van de daarop in mindering te brengen transportkosten en invoerheffingen. De uitkomst van de berekening is dan ook het bedrag dat Desmold overhoudt indien zij de op het briefje bedoelde matrijzen aan Bébé-Jou zou verkopen en Bébé-Jou daarvoor de geoffreerde prijzen zou betalen, aldus de verklaring van [geïntimeerde1] .
Op 22 april 2011 heeft [geïntimeerde1] verklaard dat hij Desmolds inkoopprijzen op het briefje niet te weten was gekomen door offertes in te zien, maar dat hij erop vertrouwde dat Desmold hem daarover juist informeerde en op 13 maart 2013 heeft hij nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat hij de informatie over Desmolds inkoopprijs van [geïntimeerde3] kreeg:
“… wat betreft …[het hierboven opgenomen briefje, toev. hof]
blijf ik bij hetgeen ik in het voorlopig getuigenverhoor heb verklaard. Mijn kennis over dc inkoopsprijs van Desmold ontleen ik aan informatie van [geïntimeerde3] . Hij heeft mij niet gezegd hoe dat bedrag was opgebouwd.”
Op 12 januari 2018 heeft [geïntimeerde1] verklaard dat [geïntimeerde3] hem over de inkoopprijzen geen informatie gaf en dat de inkoopprijzen op het briefje de uitkomst van een schatting zijn. [geïntimeerde1] wist dat Desmold de matrijzen niet wilde leveren voor een (in de getuigenverklaring niet nader genoemde) geboden prijs, en maakte ook gebruik van zijn (ruime) ervaring met inkoop van matrijzen en van wat hij had opgevangen tijdens een bezoek dat hij ooit aan de toeleverancier van Desmold had gebracht.
2.7
De inkoopprijs voor de matrijzen ‘hengsel/deksel’ is op het briefje op het bedrag van € 12.250 gesteld, welk bedrag te precies lijkt om een schatting te zijn. Indien [geïntimeerde1] destijds ruime ervaring had met de inkoopprijzen van matrijzen en ook wist welke bijkomende kosten gemaakt moesten worden om de matrijzen aan Bébé-Jou te kunnen leveren, is bij gebreke van nader inzicht in wat [geïntimeerde1] over het een en ander wist, niet aannemelijk dat hij op het briefje schattingen heeft gebruikt om uit te rekenen wat Desmold aan de levering overhield. De inkoopbedragen passen wel bij [geïntimeerde1] ’s verklaringen van 22 april 2011 en 13 maart 2013, waaruit moet worden opgemaakt dat [geïntimeerde3] hem de door Desmolds leverancier geoffreerde prijzen doorgaf. Dit levert een concrete aanwijzing dat [geïntimeerde1] , in elk geval op 12 januari 2018, niet de waarheid heeft gesproken. Of dit te wijten valt aan een gebrekkig geheugen of aan onwil om de waarheid te vertellen maakt voor de beslissing in deze zaak geen verschil: de verklaringen van [geïntimeerde1] moeten met voorzichtigheid worden gehanteerd.
2.8
De getuige [E] , die in de periode waar het hier om gaat jaarlijks als extern accountant Desmolds administratie heeft gecontroleerd, heeft verklaard dat hem geen kasopnames zijn opgevallen die niet waren onderbouwd, of zo nodig na vragen daarover alsnog werden onderbouwd. Uit zijn verklaring blijkt dat er bij Desmold weinig kasopnames plaatsvonden. Geldopnames van € 15.000 of meer zouden zijn opgevallen. Aanwijzingen voor betaling van steekpenningen had hij echter niet, aldus nog steeds [E] .
2.9
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] hebben ontkend dat zij prijsopzetjes met elkaar hebben afgesproken. Verder zijn er geen getuigen die verklaringen hebben afgelegd waarin voldoende concreet is gesproken over de door Bébé-Jou te bewijzen feiten en omstandigheden. Onvoldoende concreet is bijvoorbeeld dat [geïntimeerde1] soms over onverklaarbaar veel geld leek te beschikken en of hij nu eens vrolijk op zijn werk verscheen en dan weer nors, omdat daarmee niet op betrouwbare wijze iets gezegd is over het bestaan van een (illegale) geldbron, laat staan dat Desmold die bron is.
2.1
De getuigen [geïntimeerde3] , [geïntimeerde1] , [F] , [G] en [H] hebben verklaard over werk dat [geïntimeerde1] destijds voor Desmold heeft verricht en waarvoor Desmold vergoedingen aan [geïntimeerde1] verschuldigd was. Indien [geïntimeerde1] inderdaad destijds (niet alleen voor Bébé-Jou, maar ook) voor Desmold heeft gewerkt en Desmold hem daarvoor geen bovenmatige vergoedingen heeft uitbetaald, dan maakt dit het bestaan van de prijsafspraken en de nakoming daarvan niet minder waarschijnlijk of minder geloofwaardig.
Grief I blijft dan ook buiten behandeling., omdat daarbij geen belang bestaat.
2.11
De verklaring van [E] biedt evenmin voldoende concrete aanknopingspunten om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen. De administratie van Desmold zou inmiddels zijn vernietigd en [geïntimeerde1] heeft ook al geen administratie overgelegd, afgezien van de stukken met betrekking tot een lening van € 7.500 van ’t Kruidenhof en de terugbetaling daarvan. Niet uitgesloten is dat [E] bij zijn jaarlijkse controle contante en bancaire betalingen aan [geïntimeerde1] is tegengekomen, die immers verschillende werkzaamheden voor Desmold uitvoerde, waarvoor Desmold hem (legale) betalingen deed. Bij de door [C] bedoelde betalingen gaat het per keer om lagere bedragen dan € 15.000, vanaf welk bedrag kennelijk een scherpere accountantscontrole werd toegepast. Of facturen waarop privéschulden van [geïntimeerde1] staan en die als bedrijfsuitgaven in de administratie zijn opgenomen als zodanig zouden zijn herkend bij de jaarlijkse controle, is onduidelijk.
de bewijsbeslissing
2.12
De slotsom is dat het bestaan van de illegale prijsafspraken in hoge mate waarschijnlijk is geworden door [C] verklaringen, het briefje, de uitleg daarover die [geïntimeerde1] in 2011 en 2013 als getuige heeft gegeven, [geïntimeerde3] herkenning van zijn handschrift op het briefje en het betalingsverkeer van Desmold naar [geïntimeerde1] . [C] verklaringen staan niet op zichzelf, zoals Desmold c.s. meent. Het hof ziet onvoldoende steekhoudend tegenbewijs. Naar het oordeel van het hof is Bébé-Jou dan ook geslaagd in de bewijslevering -
de grieven III en IV in het principaal hoger beroep slagen. De administratie van dat betalingsverkeer en de daaronder liggende stukken ontbreken, maar [geïntimeerde1] heeft niet uitgelegd waarom hij niets relevants op dat gebied heeft overgelegd en Desmold heeft voor haar gebrek aan tegenbewijs een verdacht excuus aangevoerd: zij zegt de administratie te hebben vernietigd op een moment waarop haar duidelijk moet zijn geweest dat die in de onderhavige zaak van belang was of mogelijk zou worden (zie § 26 van de memorie na enquête). De gevolgen van deze vernietiging komen in redelijkheid voor rekening van Desmold, ook al draagt Bébé-Jou op dit punt de bewijslast -
grief II in het principaal hoger beroep slaagt eveneens. Hiermee staat vast dat [geïntimeerde1] en Desmold tezamen Bébé-Jou hebben benadeeld door Bébé-Jou voor matrijzen meer te laten betalen dan de prijs waarmee Desmold genoegen zou hebben genomen indien [geïntimeerde1] zijn werk voor Bébé-Jou goed had uitgevoerd, door bij Desmold in te kopen tegen lage prijzen en door geen steekpenningen van Desmold aan te nemen. [geïntimeerde1] heeft daardoor onrechtmatig jegens zijn voormalige werkgever gehandeld, Desmold heeft onrechtmatig gehandeld door dit met [geïntimeerde1] overeen te komen en die afspraken uit te voeren.
Bébé-Jou heeft schade geleden
2.13
Bébé-Jou is door dit onrechtmatige gedrag benadeeld, ook indien zij bij andere leveranciers méér zou hebben moeten betalen voor de matrijzen. Desmold c.s. voert onweersproken aan dat zij de goedkoopste leverancier was, maar daaruit blijkt niet dat Bébé-Jou geen schade heeft geleden door de prijsopzetjes. Indien die opzetjes niet zouden zijn gemaakt, had [geïntimeerde1] bij Desmold lagere offertes gekregen omdat Desmold lagere kosten zou hebben gehad.
de aansprakelijkheid van [geïntimeerde3]
2.14
Naast Desmold is [geïntimeerde3] als bestuurder van Desmold persoonlijk jegens Bébé-Jou verplicht tot vergoeding van het nadeel dat Bébé-Jou als gevolg van het onrechtmatige handelen van [geïntimeerde1] en Desmold heeft geleden. [geïntimeerde3] heeft Desmold aan [geïntimeerde1] laten beloven dat zij [geïntimeerde1] een deel van de verkoopopbrengst zou doorbetalen indien [geïntimeerde1] , in strijd met zijn verplichtingen jegens Bébé-Jou, ervoor zou zorgen dat Bébé-Jou van Desmold tegen te hoge prijzen matrijzen zou afnemen. Ook indien Desmold daarmee niet het misdrijf van artikel 328ter lid 1 en lid 2 Sr heeft gepleegd (naar de van 1995 tot 2010 geldende tekst van dat wetsartikel), waaraan [geïntimeerde3] in dat geval feitelijk leiding heeft gegeven (zie artikel 51 lid 2 Sr), valt [geïntimeerde3] er in zijn hoedanigheid van bestuurder van Desmold persoonlijk een ernstig verwijt van te maken dat hij Desmold er niet van heeft weerhouden om deel te nemen aan de onrechtmatige praktijken. Niet alleen [geïntimeerde1] en Desmold zullen hoofdelijk worden veroordeeld om de schade die Bébé-Jou hierdoor heeft geleden te vergoeden, maar ook [geïntimeerde3] .
de begroting van de schade
2.15
Bébé-Jou heeft de omvang van haar nadeel kennelijk met toepassing van artikel 6:97 BW (schatting) gelijkgesteld aan de bedragen van de prijsopzetjes - hiertegen heeft Desmold c.s. geen afzonderlijk verweer gevoerd. Vordering I betreft het aandeel van [geïntimeerde1] en vordering II de andere helft van de prijsopzet, die zoals uit [C] verklaringen blijkt door Desmold is behouden (ook al dacht [geïntimeerde1] dat dit anders was). Indien de prijsopzetjes worden ‘weggedacht’, zou Desmold niet langer rekening hebben gehouden met wat zij [geïntimeerde1] moest betalen. Voor de andere helft van de prijsopzet is dat anders: die ontving zij immers in werkelijkheid ook als verkoopopbrengst. In zoverre zou de hypothetische situatie (immers: de prijsopzetjes weggedacht) niet anders zijn geweest dan in werkelijkheid het geval was. Dit betekent dat vordering II ongegrond is: door het aandeel van de prijsopzetjes dat bij Desmold bleef is Bébé-Jou niet benadeeld, omdat Desmold de ontvangst van dat aandeel evengoed bij de totstandkoming van haar offertes zou hebben betrokken.
2.16
[C] schat in zijn getuigenverklaring van april 2011 het totaalbedrag van de betalingen aan [geïntimeerde1] wegens steekpenningen op € 30.000 en in zijn verklaring van april 2013 op € 30.000 à € 40.000. [D] heeft (eveneens) verklaard dat het om € 35.000 à € 40.000 ging, maar zijn verklaring voegt hier niet veel aan toe omdat hij dat van [C] heeft gehoord. Gelet hierop zal het hof de schade schatten op € 35.000. Dat de lening van € 7.500 van ’t Kruidenhof onderdeel uitmaakt van de door [C] genoemde bedragen, is niet aannemelijk omdat die lening niet door Desmold is verstrekt en niet blijkt dat [C] ook voor de administratie van ’t Kruidenhof heeft gezorgd.
2.17
De door Desmold c.s. overgelegde bewijsstukken met betrekking tot de lening van € 7.500 staan hier buiten, omdat het daarbij ging om een lening van ’t Kruidenhof, en niet van Desmold of [geïntimeerde3] . [C] heeft het weliswaar over een betaling van € 7.500, maar niet over een lening en hij heeft ook al niet verklaard dat hij als boekhouder (van Desmold) betalingen van ’t Kruidenhof verzorgde, of daar weet van had. Uit de stukken blijkt daar niets van.

3.De slotsom in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

3.1
De grieven in het principaal hoger beroep slagen omdat vordering I van Bébé-Jou in het bestreden vonnis ten onrechte (in haar geheel) is afgewezen: die vordering had tot een bedrag van € 35.000 in hoofdsom moeten worden toegewezen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2006. Het resterende bedrag van vordering I is terecht afgewezen. Vordering II is ongegrond en is terecht afgewezen.
3.2
Zowel Desmold en [geïntimeerde3] , als [geïntimeerde1] heeft in het incidenteel hoger beroep één grief opgeworpen, waarmee zij het voorlopig bewijsoordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 23 januari 2013 hebben aangevallen. Het hof is niet van een voorlopig bewijsoordeel uitgegaan. Los hiervan heeft Desmold c.s. geen belang bij beoordeling van deze grief.
3.3
Bébé-Jou heeft in hoger beroep terugbetaling gevorderd van het bedrag van € 5.782, welk bedrag zij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan. Deze vordering blijkt gegrond en zal worden toegewezen, met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals gevorderd.
3.4
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Desmold c.s. zoals onweersproken gevorderd: hoofdelijk in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Bébé-Jou zullen worden vastgesteld op:
- de explootkosten € 76,31 (alleen het dagvaardingsexploot, want er is
geen beslagexploot overgelegd)
- het griffierecht € 1.158, - (€ 560 + € 568 + € 53)
- de getuigentaxen € 150, -
totaal verschotten: €
1.407,31
- voor salaris advocaat € 6.258, - (maximum van 7 punten x tarief III)
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van Bébé-Jou zullen worden vastgesteld op:
- de explootkosten € 83,43
- het griffierecht € 1.920, -
- getuigentaxen ---
totaal verschotten: €
2.003,43
- voor salaris advocaat € 4.173, - (3 punten x tarief III)
3.5
Als niet weersproken zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen en zal het de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, een en ander zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in principaal appel
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland op 2 april 2014 tussen partijen heeft uitgesproken en doet opnieuw recht:
veroordeelt Desmold c.s. hoofdelijk om aan Bébé-Jou een bedrag van € 35.000 (vijfendertigduizend euro) te betalen wegens door [geïntimeerde1] van Desmold ontvangen steekpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2006 tot de dag van de betaling;
veroordeelt Desmold c.s. voorts, eveneens hoofdelijk, om de uitvoering van het vernietigde vonnis ongedaan te maken door tegen bewijs van kwijting aan Bébé-Jou een bedrag van € 5.782 (vijfduizendzevenhonderdtweeëntachtig euro) terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de betaling aan Desmold c.s. tot de dag van de terugbetaling aan Bébé-Jou;
veroordeelt Desmold c.s. hoofdelijk in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Bébé-Jou wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.407,31 voor verschotten en op € 6.258 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het hoger beroep tot aan deze uitspraak op € 2.003,43 aan verschotten en op € 4.173 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het einde van die termijn tot de dag van de betaling;
veroordeelt Desmold c.s. hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak wordt voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in incidenteel appel
verstaat dat het hoger beroep buiten behandeling blijft.
Dit arrest is gewezen door mr. H.E. de Boer, mr. G. van Rijssen en mr. C.J.H.G. Bronzwaer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.