Uitspraak
Bébé-Jou,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Desmold,
3.[geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
Desmold c.s.worden genoemd.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De nadere beoordeling van de grieven in het principaal hoger beroep
[C]) heeft vernomen dat door Desmold steekpenningen zijn betaald aan [geïntimeerde1] , dat [geïntimeerde1] met Desmold een bepaald bedrag overeen kwam voor de matrijzen, terwijl door Desmold aan Bébé-Jou een hoger bedrag werd gefactureerd en dat de helft van het verschil tussen beide bedragen door Desmold aan [geïntimeerde1] werd uitbetaald.
2011: het getuigenverhoor is volgens de tekst van het proces-verbaal gehouden ingevolge een beschikking van 2 maart 2011, de getuigen verklaren over gebeurtenissen van ná 2004 en het in de procedure gebrachte afschrift van het proces-verbaal van het verhoor is volgens de daaronder geplaatste verklaring van de griffier van de rechtbank afgegeven op 26 april 2011. Hieronder zal het hof daarom als datum van het voorlopig getuigenverhoor de datum 22 april 2011 hanteren.
In samenhang bezien houden deze verklaringen in dat [geïntimeerde3] aan [C] , die toen nog als boekhouder in dienst van Desmold werkte, heeft verteld dat tussen Desmold en [geïntimeerde1] prijsafspraken waren gemaakt volgens welke [geïntimeerde1] ervoor zou zorgen dat Bébé-Jou matrijzen bij Desmold zou bestellen tegen prijzen, die tevoren door [geïntimeerde1] en Desmold onderling waren afgesproken, waartegenover stond dat Desmold aan [geïntimeerde1] een (eveneens afgesproken) deel van de verkoopopbrengst moest uitbetalen. [C] heeft het hierboven afgedrukte briefje tijdens zijn werk voor Desmold aangetroffen (verklaring d.d. 22 april 2011) of misschien ook van [geïntimeerde3] gekregen (volgens de verklaring van 27 november 2017). Hij heeft het briefje later aan (de heer [D] van) Bébé-Jou getoond, toen zijn dienstverband met Desmold al was beëindigd en hij Desmold beconcurreerde, door ook matrijzen aan Bébé-Jou aan te bieden, aldus de verklaringen van [C] .
[D] heeft in zijn verklaring van 22 april 2011 bevestigd dat Bébé-Jou het briefje van [C] kreeg, onder de door [C] beschreven omstandigheden.
heeft verder nog verklaard dat hij tijdens zijn werk voor Desmold meermalen instructies heeft gekregen van [geïntimeerde3] om privéfacturen van [geïntimeerde1] te betalen, om contante bedragen aan [geïntimeerde1] te geven en/of om per bank geld aan [geïntimeerde1] over te maken. Al deze ‘betalingen’ moest hij als bedrijfsuitgaven van Desmold boeken. De betalingen betroffen bedragen tussen de € 2.000 en de € 7.000 (verklaring van april 2011), respectievelijk € 1.000 en € 7.500 (april 2013). In totaal betreft het een geschat bedrag van € 30.000 (april 2011), respectievelijk € 30.000 à € 40.000 (april 2013).
Volgens [C] dacht [geïntimeerde1] dat [geïntimeerde3] bij de transacties die onderling waren bekokstoofd telkens hetzelfde bedrag van Desmold ontving, maar liet [geïntimeerde3] het daarbij van Bébé-Jou ontvangen geld bij Desmold.
heeft naar het oordeel van het hof belang bij het zwart maken van Desmold, met name bij Bébé-Jou, of had een dergelijk belang toen hij de positie van Desmold als leverancier van de door Bébé-Jou ingekochte matrijzen probeerde over te nemen. Hierbij past dat [C] het initiatief heeft genomen om Bébé-Jou van de door hem beschreven praktijken van Desmold c.s. op de hoogte te stellen. Het is ook mogelijk dat [C] rancuneus is wegens het mislukken van zijn overnameplannen en/of de wijze waarop zijn dienstverband met Desmold is beëindigd, hoewel het hof met betrekking tot die beëindiging er niet vanuit gaat dat Desmold [C] op staande voet heeft ontslagen - Desmold c.s. hebben hun desbetreffende beweringen niet feitelijk toegelicht of onderbouwd, nadat die beweringen door Bébé-Jou en door [C] waren tegengesproken.
Een contra-indicatie voor de door Desmold c.s. aangevoerde risico’s is, dat [C] uit eigen initiatief over [geïntimeerde3] de nuancerende opmerking heeft gemaakt dat [geïntimeerde3] de extra opbrengst niet zelf hield, maar deze in Desmold liet. Indien [C] er voordeel in zag om Bébé-Jou te vertellen over illegale praktijken van [geïntimeerde1] en Desmold, dan hoeft dat nog niet te betekenen dat hij die praktijken heeft verzonnen en dat hij bereid was om daarover ook onder de dreiging van vervolging wegens meineed te liegen. Het hof ziet onvoldoende aanwijzingen om er op voorhand al vanuit te gaan dat [C] heeft gelogen. De betrouwbaarheid van zijn verklaring zal dan ook worden beoordeeld door te onderzoeken in hoeverre daarvoor steun bestaat in andere bewijsmiddelen.
Op 22 april 2011 heeft [geïntimeerde1] verklaard dat hij Desmolds inkoopprijzen op het briefje niet te weten was gekomen door offertes in te zien, maar dat hij erop vertrouwde dat Desmold hem daarover juist informeerde en op 13 maart 2013 heeft hij nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat hij de informatie over Desmolds inkoopprijs van [geïntimeerde3] kreeg:
blijf ik bij hetgeen ik in het voorlopig getuigenverhoor heb verklaard. Mijn kennis over dc inkoopsprijs van Desmold ontleen ik aan informatie van [geïntimeerde3] . Hij heeft mij niet gezegd hoe dat bedrag was opgebouwd.”
Grief I blijft dan ook buiten behandeling., omdat daarbij geen belang bestaat.
de grieven III en IV in het principaal hoger beroep slagen. De administratie van dat betalingsverkeer en de daaronder liggende stukken ontbreken, maar [geïntimeerde1] heeft niet uitgelegd waarom hij niets relevants op dat gebied heeft overgelegd en Desmold heeft voor haar gebrek aan tegenbewijs een verdacht excuus aangevoerd: zij zegt de administratie te hebben vernietigd op een moment waarop haar duidelijk moet zijn geweest dat die in de onderhavige zaak van belang was of mogelijk zou worden (zie § 26 van de memorie na enquête). De gevolgen van deze vernietiging komen in redelijkheid voor rekening van Desmold, ook al draagt Bébé-Jou op dit punt de bewijslast -
grief II in het principaal hoger beroep slaagt eveneens. Hiermee staat vast dat [geïntimeerde1] en Desmold tezamen Bébé-Jou hebben benadeeld door Bébé-Jou voor matrijzen meer te laten betalen dan de prijs waarmee Desmold genoegen zou hebben genomen indien [geïntimeerde1] zijn werk voor Bébé-Jou goed had uitgevoerd, door bij Desmold in te kopen tegen lage prijzen en door geen steekpenningen van Desmold aan te nemen. [geïntimeerde1] heeft daardoor onrechtmatig jegens zijn voormalige werkgever gehandeld, Desmold heeft onrechtmatig gehandeld door dit met [geïntimeerde1] overeen te komen en die afspraken uit te voeren.
3.De slotsom in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Bébé-Jou zullen worden vastgesteld op:
1.407,31
2.003,43