Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 april 2016 om 08.30 uur op de kruising van de Burgemeester van Reenensingel en de Groen van Prinsterersingel, ter hoogte van OV-mast 233, te Gouda met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zowel de beslissing van de officier van justitie als die van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd. In de onderhavige zaak is geen sprake van een ambtsedige verklaring van een verbalisant. De tekst in het zaakoverzicht is door een geautomatiseerd systeem gegenereerd en kan niet als zodanige verklaring worden aangemerkt. Met verwijzing naar een arrest van het hof van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:2855, meent de gemachtigde dat, op het moment dat de gedraging wordt betwist, hetgeen in deze zaak het geval is, er meer moet zijn dan uitsluitend het zaakoverzicht. De kantonrechter en de officier van justitie hebben zich bij de beoordeling van het beroep echter louter gebaseerd op het zaakoverzicht. De foto’s zijn niet bij de beoordeling van het beroep betrokken, terwijl dit wel mocht worden verwacht. De gemachtigde voegt hieraan toe dat de kantonrechter in zijn beslissing echter wel spreekt van een ambtsedige verklaring. Daarnaast refereert de kantonrechter aan het zaakoverzicht van het CJIB, terwijl het in het dossier bevindende zaakoverzicht afkomstig is van het openbaar ministerie. 3. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de WAHV niet de eis dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant en/of een foto kan worden gebaseerd. 5. In de onderhavige zaak bevat het zaakoverzicht onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto's digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 1,8 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. (…)”
6. Onder omstandigheden kan er voor de rechter die met Wahv-zaken is belast aanleiding bestaan om bij de motivering van zijn beslissing de foto's van de gedraging te betrekken. Dit is in beginsel slechts geboden indien het in beroep gevoerde verweer daartoe aanleiding geeft. Nog daargelaten of het verweer van de gemachtigde hiertoe aanleiding geeft, stelt het hof vast dat de kantonrechter de zich in het dossier bevindende foto's wel degelijk heeft betrokken bij de beoordeling van het beroep. Dit volgt uit de volgende zinsnede op pagina 2 van de beslissing van de kantonrechter: "Bij de stukken bevinden zich ook foto's waaruit blijkt dat de bestuurder door is gereden terwijl het verkeerslicht rood licht uitstraalde." Het verweer van de gemachtigde op dit punt mist aldus feitelijke grondslag en faalt.
7. De gemachtigde voert aan dat uit het zaakoverzicht niet blijkt dat de gedraging is verricht. In het zaakoverzicht staat slechts dat de radardetectie of de lus achter de stopstreep is geactiveerd en dat het voertuig daarna verder is gereden. Nergens staat dat het voertuig het rode licht is gepasseerd. Gelet op vaste jurisprudentie van het hof is voor het vaststellen van de gedraging echter beslissend of het verkeerslicht - dus niet de stopstreep - is gepasseerd. Op basis van het zaakoverzicht en de foto's kan dit niet worden vastgesteld. Bovendien kan slechts van de eerste foto worden gezegd dat daarop met zekerheid het voertuig van de betrokkene staat. Ter zitting wijst de gemachtigde verder op het schriftelijk standpunt van de advocaat-generaal van 12 april 2018 waaruit volgt dat er drie metingen worden verricht bij iedere lus. Volgens de gemachtigde wordt er gemeten van lus tot lus en is er dan ook sprake van een mini-trajectcontrole. De gemachtigde wil weten welke van de drie metingen - of een gemiddelde daarvan - wordt gebruikt om de snelheid te bepalen die onder de foto's wordt weergegeven. Voorts vraagt de gemachtigde zich af of er een wettelijke correctie wordt toegepast op de gemeten snelheid en wat wordt verstaan onder sterk afremmen. Nu de bij het schriftelijk standpunt gevoegde NMi-verklaring ziet op een detectorsnelheidsmeter vraagt de gemachtigde zich voorts af in hoeverre deze verklaring bruikbaar is in de onderhavige zaak waar sprake is van roodlichtapparatuur. De gemachtigde beklaagt zich er voorts nog over dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd, maar dat er, ondanks een verzoek hiertoe, geen proceskostenvergoeding is toegekend. De gemachtigde heeft bovendien in zijn procesvoering wel degelijk het belang van de betrokkene voor ogen gehad.
8. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er mag worden uitgegaan van de gemeten snelheid zoals deze op de foto's wordt weergegeven en verwijst daarbij naar het schriftelijk standpunt en de NMi-verklaring. In dat licht is het volstrekt onaannemelijk dat het voertuig van de betrokkene tijdig tot stilstand is gekomen voor het verkeerslicht. Daar komt bij dat uit de in het geding gebrachte uitdraaien van Google Maps van de locatie blijkt dat de dubbele streep, waar het voertuig van de betrokkene op de tweede foto met de voorwielen tegenaan staat, zich voorbij het verkeerslicht op het wegdek bevindt. Hieruit kan worden afgeleid dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht wel degelijk is gepasseerd.
9. In het dossier bevinden zich twee foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk onder de foto's blijkt dat deze foto's zijn gemaakt op de onder 1. genoemde datum, tijd en plaats. Op beide foto’s staat het verkeerslicht voor de betrokkene die naar rechts afslaat op rood. Op de eerste foto is te zien dat een voertuig met kenteken [00-YY-YY] de stopstreep volledig is gepasseerd. Op dat moment straalde het verkeerslicht 1,8 seconden rood licht uit. Op de tweede foto, die is genomen toen het verkeerslicht 2,5 seconden rood licht uitstraalde, is te zien dat het voertuig verder is gereden en zich iets vóór het rode verkeerslicht bevindt.
10. De stelling van de gemachtigde dat slechts op de eerste foto met zekerheid het voertuig van de betrokkene staat, dient te worden verworpen. Op de tweede foto zijn weliswaar slechts de eerste twee tekens van het kenteken zichtbaar, maar uit de beide foto's tezamen, in combinatie met de eerste twee cijfers van het kenteken en het uiterlijk van het voertuig, kan worden vastgesteld dat ook de tweede foto het voertuig van de betrokkene weergeeft. Bovendien is op beide foto's te zien dat zich voor het voertuig van de betrokkene hetzelfde voertuig bevindt.
11. Uit het schriftelijk standpunt d.d. 12 april 2018 volgt dat de advocaat-generaal met betrekking tot de vaststelling van de gereden snelheid nadere informatie heeft ingewonnen bij het CJIB. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een NMi-verklaring en een locatieverklaring van de desbetreffende snelheidsmeter in het geding gebracht waaruit blijkt dat het snelheidsmeetmiddel ten tijde van de gedraging voldeed aan de Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie (CVMP).
12. Het hof stelt voorop dat het roodlichtapparaat in de onderhavige zaak voorzien is van een detectorsnelheidsmeter, hetgeen ook volgt uit de NMi-verklaring. Op basis van deze verklaring in combinatie met de locatieverklaring stelt het hof vast dat de desbetreffende detectorsnelheidsmeter geijkt was op de onder 1. weergegeven datum. Het hof ziet, zeker gelet op de verder niet onderbouwde stelling van de gemachtigde op dit punt, geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen.
13. Op 30 april 2018 heeft het hof een arrest gewezen waarin de werking van detectorsnelheidsmeters centraal stond. In die zaak heeft een getuige-deskundige, werkzaam bij het NMi als teamleider van de typekeuringsafdeling voor mobility apparatuur, inzicht verschaft in de werking van detectiesnelheidsmeters, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is. Uit dit arrest is, met betrekking tot de werking van voornoemde snelheidsmeters, het volgende naar voren gekomen.
14. Per rijstrook wordt gebruik gemaakt van een lussenpaar. Dit zijn twee identieke detectielussen achter elkaar op een vaste afstand gelegen achter de stopstreep. Bij de passage van een voertuig over de lus wordt per lus een aantal momenten genoteerd door de detectorsnelheidsmeter: het opkomen (raken), het maximum (top) en het afvallen (verlaten) van de lus. De snelheid van een voertuig wordt bepaald door de onderlinge afstand van de lussen in de weg te delen door het verschil tussen de vastgelegde tijdstippen. Voor de primaire meetmethode worden de volgende drie metingen gebruikt voor de snelheidsmeting: 1. de eerste meting is de tijd tussen het raken van de eerste lus tot het raken van de tweede lus; 2. de topmeting is de tijd tussen het maximum van de profielen van de eerste en de tweede lus; 3. de laatste meting is de tijd van het verlaten van de eerste lus tot het verlaten van de tweede lus. Indien uit het aantal metingen geen juiste snelheid berekend kan worden (mogelijk veroorzaakt door bijvoorbeeld sterk afremmen of optrekken van een voertuig over de lussen, of minder dan drie metingen) dan zal de detectorsnelheidsmeter de meting afkeuren en geen snelheid aangeven.
De detectorsnelheidsmeter moet voorzien zijn van een camera om de overtreding op foto's vast te leggen. Enerzijds om via het kenteken de gegevens van het voertuig waarmee de overtreding is begaan, te kunnen achterhalen. Anderzijds om de tweede meetmethode toe te kunnen passen.
Deze tweede meetmethode maakt voor de snelheidsmeting gebruik van een gecertificeerd programma waarmee achteraf kan worden gecontroleerd of de eerste meting middels de detectorsnelheidsmeter correct is. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de op de foto's vastgelegde voertuigverplaatsing tussen foto A en B. Voor het berekenen van de voertuigverplaatsing wordt een vast punt van het voertuig op beide foto's gebruikt, meestal de kentekenplaat. De voertuigverplaatsing wordt vervolgens door middel van het programma berekend aan de hand van eerder vastgestelde referentiekaders. De tijd tussen foto's A en B wordt intervaltijd genoemd en déze intervaltijd staat op de foto's vermeld. Ook hier geldt dat de afstand gedeeld door de intervaltijd de gereden snelheid oplevert. De intervaltijd zoals op de foto staat weergegeven, heeft dus enkel te maken met de snelheidsberekening op basis van de tweede meetmethode en is dus niet de intervaltijd bij de snelheidsberekening op basis van de primaire methode aan de hand van de detectielussen. De tweede meetmethode maakt onlosmakelijk deel uit van de typekeuring en valt dus onder de certificering.
15. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de correctheid van de uitgevoerde snelheidsmeting en de gemeten snelheid van 25 kilometer per uur. Uit het samenstel van de foto's, de daarbij behorende gegevens en de verklaring van de verbalisant volgt dat de gedraging is verricht. Nu het voertuig van de betrokkene op beide foto's de stopstreep is gepasseerd en uitgaande van voornoemde snelheid, is het niet mogelijk dat het voertuig nog voor het rode licht tot stilstand is gekomen. Derhalve is de sanctie terecht opgelegd.
16. Met betrekking tot de klacht van de gemachtigde over de afwijzing van het verzoek tot proceskostenvergoeding door de kantonrechter merkt het hof het volgende op. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv geeft de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die dit kan beoordelen. Deze beoordeling door de kantonrechter kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst. De gemachtigde klaagt in zijn beroepschrift d.d. 13 april 2017 over schending van de hoorplicht door de officier van justitie, maar is niet verschenen ter zitting van de kantonrechter. Daarnaast is de gedraging in die fase zonder enige nadere onderbouwing ontkend. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de kantonrechter in redelijkheid niet tot diens beslissing heeft kunnen komen om het verzoek om proceskosten af te wijzen. Dat de gemachtigde in hoger beroep naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van de advocaat-generaal alsnog inhoudelijke vragen heeft opgeworpen, maakt dit niet anders.
17. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten in hoger beroep afwijzen.