ECLI:NL:GHARL:2018:4167

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
17/00102
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete opgelegd aan belastingplichtige voor niet tijdig betalen omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een verzuimboete van € 57 is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had aangifte omzetbelasting gedaan over oktober 2015, waarbij een te betalen bedrag van € 1.924 was vastgesteld. Van dit bedrag was slechts € 21 voldaan. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 1.903 en handhaafde de verzuimboete. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

In hoger beroep betwist de belanghebbende de verzuimboete, stellende dat er geen verzuim was omdat zij de te betalen omzetbelasting had verrekend met een verwachte teruggaaf over een eerder tijdvak. Het Hof oordeelt dat voor het opleggen van een verzuimboete enkel verzuim vereist is, en dat schuld of verwijtbaarheid niet noodzakelijk zijn. De belanghebbende had niet om uitstel van betaling verzocht, maar had zelfstandig tot verrekening overgegaan, wat niet in overeenstemming was met de wet. Het Hof concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat de belanghebbende niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00102
uitspraakdatum: 8 mei 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 december 2016, nummer AWB 16/2508, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak oktober 2015 naar een te betalen bedrag van € 1.924. Belanghebbende heeft op deze aangifte € 21 voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over hetzelfde tijdvak een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.903 en bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 57.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het de afwijzing van de Ontvanger van het verzoek van belanghebbende om verrekening betreft.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft over het tijdvak september 2013 aangifte omzetbelasting gedaan en daarin verzocht om een teruggaaf van € 1.525.
2.2.
Belanghebbende heeft over het tijdvak oktober 2015 aangifte omzetbelasting gedaan naar een te betalen bedrag van € 1.924.
2.3.
Belanghebbende heeft in de brief van 11 november 2015 aan de Inspecteur het volgende geschreven:
“Uit de aangifte omzetbelasting oktober 2015 volgt dat € 1.924,00 dient te worden afgedragen. Door de Belastingdienst worden teruggaven van omzetbelasting verrekend met aangiftes over tijdvakken in 2013. Wij nemen de vrijheid om het bedrag € 1.924,00 verrekenen wij met het openstaande, nog terug te ontvangen bedrag omzetbelasting verhoogt met kosten en rente over het tijdvak september 2013 en de kosten voor het niet tijdig terug betalen van het griffierecht.
In onze aanmaning, ref 5102 van 19 oktober 2015, aan de heer [A] (zie bijgaande kopie) staan kosten vermeld die niet zijn betaald. Deze dienen nog te worden betaald en worden hierbij verrekend.
Te ontvangen griffierecht zaak AWB 14/1335 € 398,00
Ontvangen betaling € 318,00
Nog te ontvangen € 80,00
Volgens onze brief ref 5103 van 20 oktober 2015
Ref brief 5091 € 96,00
Te ontvangen over tijdvak september 2013 € 1.525,00
Rente € 122,00
Kosten wegens te laat betalen € 50,00
Kosten aanmaningen
€ 30.00
Totaal te ontvangen € 1.903,00
Af te dragen tijdvak oktober 2015
€ 1.924,00
Resteert nog te betalen over tijdvak oktober 2015 € 21,00
Deze brief dient aangemerkt te worden als een betaling van de omzetbelasting over het tijdvak oktober 2015, zodat bij het niet betalen van de af te dragen omzetbelasting geen boete van toepassing is.
Mochten wij binnen twee weken geen reactie van u ontvangen dan nemen wij aan dat u het hiermee eens bent.”
Belanghebbende heeft het restant, € 21, betaald.

3.Geschil

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op de voet van artikel 67c, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een verzuimboete opgelegd van € 57 omdat de omzetbelasting die op aangifte moest worden voldaan, gedeeltelijk niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald. Het Hof stelt voorop dat het voor het belopen van een verzuimboete voldoende is dat sprake is van een verzuim. Schuld of verwijtbaarheid is niet vereist. Bij afwezigheid van alle schuld of bij een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd (paragraaf 4 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat geen sprake is van een verzuim. Belanghebbende beroept zich op artikel 19, tweede lid, onderdeel b, AWR. Belanghebbende heeft, naar zij stelt, in overeenstemming met laatstgenoemde bepaling de te betalen omzetbelasting verrekend met een verwachte teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak september 2013.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende zich ten onrechte op artikel 19, tweede lid, onderdeel b, AWR beroept. Laatstgenoemde bepaling biedt aan de belastingplichtige de mogelijkheid om onder voorwaarden om uitstel van betaling te verzoeken in verband met de verrekening met een teruggaaf. Belanghebbende heeft niet om uitstel van betaling verzocht, maar is zelfstandig tot verrekening overgegaan met een teruggaaf die nog niet bij beschikking is verleend en met andere bedragen. Deze handelwijze is niet in overeenstemming met artikel 19, tweede lid, onderdeel b, AWR, aldus de Inspecteur.
4.4.
Het Hof verwerpt het beroep van belanghebbende op artikel 19, tweede lid, onderdeel b, AWR en motiveert dit als volgt. Op de voet van deze bepaling kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld, voor zover van belang, krachtens welke door de inspecteur aan de belastingplichtige uitstel wordt verleend voor de voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden belasting, indien met betrekking tot dat tijdvak dan wel een tijdvak dat is geëindigd vóór, tegelijk of minder dan 34 dagen na dat tijdvak een verzoek om teruggaaf is ingediend. De bepaling strekt er dus toe dat een belastingplichtige bij de inspecteur een verzoek om uitstel van betaling kan doen in afwachting van verrekening met een belastingteruggaaf. Zoals de Inspecteur terecht heeft aangevoerd, heeft belanghebbende in de brief van 11 november 2015 geen verzoek om uitstel van betaling gedaan, maar de Inspecteur medegedeeld dat zij tot verrekening van diverse bedragen is overgegaan en daarmee heeft betaald. Belanghebbende heeft evenmin een machtiging aan de ontvanger verstrekt om de teruggaaf omzetbelasting aan te wenden voor de betaling op de aangifte waarvan uitstel zou zijn verzocht, namelijk die over het tijdvak oktober 2015. Belanghebbende heeft bij de verrekening niet alleen een nog niet geformaliseerde belastingteruggaaf betrokken, maar ook bedragen waarvoor artikel 19, tweede lid, onderdeel b, AWR niet is bedoeld, zoals griffierechten voor andere procedures en door belanghebbende zelf berekende rente en kosten voor aanmaningen en late betaling. Deze handelwijze is niet pleitbaar en levert evenmin afwezigheid van alle schuld op. Belanghebbende, een ervaren ondernemer en belastingplichtige, kon weten dat zij op deze wijze niet aan haar betalingsverplichtingen jegens de Belastingdienst kon voldoen. Het Hof acht de verzuimboete passend en geboden.
4.5.
De Inspecteur heeft de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. W.W. Monteiro, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.