ECLI:NL:GHARL:2018:4153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.228.136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beloning en kosten van bewindvoerders met betrekking tot rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van bewindvoerders tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 augustus 2017. De bewindvoerders, [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2], zijn benoemd tot bewindvoerders over de goederen van de rechthebbende, die onder bewind staat sinds 1987. De bewindvoerders zijn in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de kantonrechter die hen had opgedragen een bedrag van € 2.298,98 terug te storten op de bankrekening van de rechthebbende. De grieven van de bewindvoerders betreffen het beginsel van hoor en wederhoor, de terugbetaling van administratiekosten en de reiskosten die zij voor hun bezoeken aan de rechthebbende hebben gedeclareerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de bewindvoerders ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om hun rekening en verantwoording mondeling toe te lichten, wat een schending van het beginsel van hoor en wederhoor inhoudt. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat dit verzuim niet leidt tot vernietiging van de beschikking, omdat de bewindvoerders en de rechthebbende in hoger beroep zijn gehoord.

Wat betreft de administratiekosten heeft het hof geoordeeld dat de bewindvoerders geen grieven hebben ingediend tegen de herberekening van de vergoeding door de kantonrechter. De bewindvoerders hebben niet aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de bewindvoerders € 814,98 teveel hebben ontvangen en dat zij dit bedrag moeten terugstorten.

Ten aanzien van de reiskosten heeft het hof geoordeeld dat de bewindvoerders vooraf geen machtiging hebben gevraagd voor de gedeclareerde reiskosten, wat in strijd is met de Aanbevelingen. Echter, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waarbij de rechthebbende afhankelijk is van familiebezoek, heeft het hof de reiskosten als gerechtvaardigd beoordeeld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de bewindvoerders opgedragen een bedrag van € 814,98 terug te storten op de rekening van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.136
(zaaknummers rechtbank Gelderland 5745153 en 5690970)
beschikking van 1 mei 2018
inzake
[bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] ,
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekers in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerders,
advocaat: mr. R.E. Schepers te Almelo,
en
[de rechthebbende] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) van 9 augustus 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 november 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2018 plaatsgevonden. Bewindvoerders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer, kantoorgenoot van mr. Schepers voornoemd. Tevens is rechthebbende verschenen. Ook is verschenen [begeleidster] , begeleidster van rechthebbende.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] .
3.2
Bij beschikking van 14 januari 1987 heeft de kantonrechter over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] (verzoekers in hoger beroep) tot bewindvoerders benoemd.
3.3
Bij brief van 8 juli 2015 heeft de kantonrechter de vergoeding van de bewindvoerders voor het jaar 2013 voor € 591,- toegekend en voor het jaar 2014 voor € 593,- toegekend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de beloning en administratiekosten van de bewindvoerders over de jaren 2013 tot en met 2016, alsook de opgenomen reiskosten over de jaren 2015 en 2016.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – de bewindvoerders opgedragen een bedrag van € 2.298,98 terug te storten op de bankrekening van de rechthebbende en binnen vier weken na verzending van deze beschikking het bankafschrift toe te zenden waaruit de bijschrijving blijkt.
4.3
De bewindvoerders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op het beginsel van hoor en wederhoor, de tweede grief op terugbetaling van opgevoerde administratiekosten en de derde grief op gedeclareerde reiskosten.
4.4
De bewindvoerders verzoeken dat het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 augustus 2017, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bepalen dat bewindvoerders een bedrag van hooguit € 320,--, in plaats van € 2.298,98, dienen terug te storten op de bankrekening van rechthebbende, een en ander op grond van een nader vast te stellen betalingsregeling, kosten rechtens.
4.5
Het hof zal de grieven afzonderlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Grief 1: hoor en wederhoor
5.1
Ter toelichting van de eerste grief stellen bewindvoerders dat zij door de kantonrechter niet in de gelegenheid zijn gesteld om gehoord te worden. Medio juli 2017 was hen telefonisch medegedeeld dat er op 9 augustus 2017 een zitting zou plaatsvinden, omdat bij de rechtbank vragen zouden zijn gerezen over het opgevoerde bedrag aan administratiekosten over 2016 van € 320,-. Omdat op 5 augustus 2017 nog geen uitnodiging van de rechtbank was ontvangen, hebben bewindvoerders die dag een e-mail aan het bewindsbureau van de rechtbank gezonden. Omdat een reactie uitbleef hebben zij op 7 augustus 2017 opnieuw telefonisch contact gezocht met de rechtbank. Op 8 augustus 2017 zijn bewindvoerders teruggebeld met de mededeling dat op 9 augustus 2017 geen zitting zou plaatsvinden. Op 10 augustus 2017 ontvingen de bewindvoerders de bestreden beschikking. Omdat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om de door hen afgelegde rekening en verantwoording over de periode 2013 tot en met 2016 mondeling ten overstaan van de kantonrechter toe te lichten, hebben de bewindvoerders, na ontvangst van de beschikking, telefonisch contact met de rechtbank gezocht. Lange tijd heeft bij bewindvoerders de indruk bestaan dat de kantonrechter zich alsnog bereid toonde om zijn beslissing te heroverwegen. Uiteindelijk is aan bewindvoerders bericht dat zij uitsluitend de mogelijkheid hadden om hoger beroep in te stellen. Voordat de rechtbank zou beslissen had zij uitleg aan de bewindvoerders dienen te vragen en hadden bewindvoerders de gelegenheid gehad om hun financiële situatie toe te lichten, zodat de rechtbank hier bij het nemen van een beslissing rekening mee had kunnen houden.
5.2
Het hof overweegt als volgt. In artikel 6 EVRM wordt bepaald dat bij het vaststellen van de burgerlijke rechten en verplichtingen een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. Tot een eerlijke behandeling behoort ook het recht ter behartiging van zijn belangen, in een procedure te worden gehoord. Een belangrijke consequentie van de regel is, dat de rechter niet kan kennisnemen van hetgeen een der partijen hem meedeelt, zonder dat de andere partij daarbij aanwezig is, of althans in de gelegenheid is gesteld daarbij aanwezig te zijn, om zich tegen de betreffende bewering te verdedigen.
5.3
Het hof is van oordeel dat, gezien de geschetste omstandigheden, de rechtbank de bewindvoerders ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de door hen afgelegde rekening en verantwoording mondeling toe te lichten. Het hof onderstreept het belang van bewindvoerders om gehoord te worden in kwesties als deze, nu de bijzondere omstandigheden van het geval van belang zijn en in het algemeen bij een mondelinge behandeling beter tot uitdrukking kunnen komen. Door zonder mondelinge behandeling te beslissen heeft de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. In zoverre slaagt de eerste grief.
Niettemin kan voormeld verzuim niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu de bewindvoerders en de rechthebbende in hoger beroep zijn gehoord. Daarmee is het verzuim van de rechtbank in hoger beroep hersteld.
Grief 2: administratiekosten
5.4
De bewindvoerders stellen in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat zij tot terugbetaling van de door hen opgevoerde administratiekosten over dienen te gaan. Bij de kantonrechter waren kennelijk vragen ontstaan over de opgevoerde administratiekosten betrekking hebbende op het jaar 2015. Bewindvoerders hebben met hun schrijven van 2 mei 2016 getracht een zo duidelijk mogelijke uitleg over deze kosten te geven. Na deze brief vernemen zij een jaar lang niets van de rechtbank. Eerst in juli 2017 belt een medewerker van de rechtbank hen met de mededeling dat op 9 augustus 2017 een zitting zal plaatsvinden omdat er vragen zijn gerezen over de administratiekosten uit 2016; over de administratiekosten uit 2013, 2014 en 2015 wordt met geen enkel woord gerept. Ook de brief van 2 mei 2016 leidt niet tot nadere vragen. Gezien het tijdsverloop en het feit dat de rechtbank ook later geen vragen heeft gesteld over de opgevoerde administratiekosten, terwijl een zitting uiteindelijk niet nodig werd geacht, is bij hen de indruk gewekt dat de over de jaren 2013, 2014 en 2015 opgevoerde administratiekosten goedgekeurd waren. Op grond van het bij bewindvoerders opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen, dan wel de redelijkheid en billijkheid, kan niet (meer) worden verlangd dat zij tot terugbetaling van de administratiekosten over 2013, 2014 en 2015 zullen overgaan. Dat bewindvoerders de administratiekosten over het jaar 2016 dienen terug te storten op de rekening van de rechthebbende begrijpen zij, gezien het feit dat hen vanuit de rechtbank in juli 2017 is medegedeeld dat (uitsluitend) deze kosten ten onrechte van de rekening van de rechthebbende zouden zijn betaald.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:447, lid 1 BW hebben de bewindvoerders aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid zijn vastgesteld. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerders of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven.
5.6
Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning) bedraagt de jaarbeloning voor (een) bewindvoerder sinds 2016 € 599,30. In 2015 mocht een bewindvoerdersvergoeding van € 600,- in rekening worden gebracht, in 2014 is een bedrag van € 593,- toegekend en in 2013 € 591,-. Ingevolge lid 8 van voormelde bepaling kan in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning op andere wijze worden vastgesteld.
5.7
Ingevolge de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, vastgesteld door het LOVC&T (hierna: de Aanbevelingen), kunnen niet-professionele bewindvoerders op verzoek een vergoeding toegekend krijgen conform de Regeling. Deze toekenning kan feitelijk worden verzocht in de rekening en verantwoording. De toekenning vindt plaats door de goedkeuring van de rekening en verantwoording. Indien de niet professionele bewindvoerder delen van zijn taak, zoals bijvoorbeeld het doen van belastingaangifte of het doen van de administratie, door een ander laat doen, dient deze in beginsel de kosten hiervan zelf te betalen, eventueel van de aan hem toegekende vergoeding. Het uitgangspunt van de Regeling beloning is, dat de regeling een forfaitair karakter heeft. Inherent hieraan is dat niet voor alle extra werkzaamheden een extra beloning kan worden gevraagd. In de toelichting op de regeling is expliciet aangegeven dat extra beloning alleen mogelijk is in uitzonderlijke situaties. Verzoeken om extra beloning zullen worden getoetst aan dit criterium.
5.8
De kantonrechter heeft op grond van de door bewindvoerders ingediende rekening en verantwoording geoordeeld dat door hen € 814,98 (€ 3.198,28 -/- € 2.383,30) teveel aan vergoeding en administratiekosten is uitgegeven en beslist dat bewindvoerders dat bedrag dienen terug te storten op de rekening van de rechthebbende.
Ter verduidelijking heeft het hof de berekening van de kantonrechter in schema gezet:
totaal uitgegeven
totaal toegestaan
jaar
bedrag
jaar
bedrag
2013
€ 45,04
2013
€ 591,00
2014
€ 45,40
2014
€ 593,00
2015
€ 2.187,84
2015
€ 600,00
2016
€ 920,00
2016
€ 599,30
totaal
€ 3.198,28
totaal
€ 2.383,30
5.9
De bewindvoerders hebben geen grief gericht tegen de herberekening van de vergoeding door de kantonrechter. Dat sprake is van uitzonderlijke situatie(s) als in rechtsoverweging 5.7 vermeld ter zake van administratiekosten is niet gebleken en dat hebben de bewindvoerders ook niet aannemelijk gemaakt, zodat geen aanleiding is om van een hoger bedrag aan administratiekosten uit te gaan dan het bedrag dat in de beloning van de bewindvoerdersvergoeding is verdisconteerd. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter dat bewindvoerders € 814,98 op de rekening van rechthebbende dienen terug te storten op de juiste gronden is genomen. De bewindvoerders hebben ter zitting gesteld dat zij van dat bedrag reeds een bedrag van € 320,- hebben teruggestort. Het beroep van bewindvoerders op bij hen opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dan wel de redelijkheid en billijkheid kan naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel als voormeld leiden. De Aanbevelingen zijn duidelijk en ook voor een ieder digitaal (www.rechtspraak.nl) beschikbaar. Dat het lange(re) tijd heeft geduurd voordat de kantonrechter tot een oordeel kwam, doet daaraan niet af.
De tweede grief faalt.
Grief 3: reiskosten
5.1
De bewindvoerders stellen in de derde grief dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de door hen respectievelijk voor hun familieleden gedeclareerde reiskosten niet ten laste van rechthebbende hebben mogen brengen omdat hiervoor geen machtiging zou zijn verleend. Zij voeren daartoe aan dat zij, samen met een aantal andere familieleden, beurtelings een bezoek aan rechthebbende brengen. De door hen opgestelde bezoekregeling is ontstaan nadat vanuit [zorgcentra] is voorgesteld om rechthebbende af en toe bezoek te laten ontvangen door vrijwilligers. Ondanks dat bewindvoerders niet negatief stonden tegenover het inzetten van vrijwilligers, hebben zij met de resterende familieleden gesproken over een op te stellen bezoekregeling. Toen bleek dat het merendeel van de familie om financiële redenen niet frequent een bezoek aan rechthebbende kon brengen, hebben bewindvoerders in overleg met voornoemde familieleden afgesproken dat de door de familie gemaakte reiskosten ten laste zouden worden gebracht van het inkomen en vermogen van de rechthebbende. De bewindvoerders vonden dat redelijk omdat voor bezoek door vrijwilligers ook kosten in rekening zouden worden gebracht. Bewindvoerders hebben nooit de indruk gehad dat zij onjuist handelden, omdat de reiskosten het bedrag van € 1.500,- per jaar nimmer hebben overstegen.
In de afgelopen jaren heeft de rechtbank nooit vragen gesteld over de reiskostenvergoeding. Zij doen een beroep op het bij hen gewekte gerechtvaardigde vertrouwen. Vorenstaande geldt temeer nu een bevriende curator in een vergelijkbare situatie een brief vanuit de rechtbank ontving waaruit blijkt dat hij ten onrechte in rekening gebrachte reiskosten niet hoeft terug te storten in verband met eenmalige goedkeuring. Volledigheidshalve hebben zij bij de kantonrechter alsnog een machtigingsverzoek ingediend. Van hen kan niet worden verlangd dat zij alsnog het bedrag van € 1.484,- aan rechthebbende terugbetalen.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Blijkens de Aanbevelingen behoort regelmatig contact met rechthebbende tot de gewone werkzaamheden (of kosten) tijdens het bewind en dienen de bewindvoerders voor extra werkzaamheden, die niet binnen het tarief vallen, vooraf machtiging aan de kantonrechter te vragen.
5.12
Bewindvoerders hebben over 2015 een bedrag van € 1.038,24 aan reiskosten besteed en over 2016 een bedrag van € 445,76. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze bedragen aan rechthebbende terug dienen te worden betaald, omdat niet is gebleken dat voor de in rekening gebrachte reiskostenvergoeding vooraf machtiging is verleend. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat de bewindvoerders er reeds bij brief van 8 juli 2015 op zijn gewezen dat alleen bij uitzondering een hoger bedrag in rekening kan worden gebracht indien hier vooraf machtiging voor is verleend. Daarbij is vermeld dat alle kosten gespecificeerd weergegeven dienen te worden en dat het verzoek onderbouwd dient te worden. Ook is medegedeeld dat bezoekjes in de familiaire sfeer niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Vaststaat dat bewindvoerders vooraf geen machtiging voor de reiskosten hebben gevraagd, hetgeen op grond van de Aanbevelingen wel de geëigende weg was. In zoverre volgt het hof het oordeel van de kantonrechter. Vorenstaande staat echter naar het oordeel van het hof niet aan een inhoudelijke beoordeling ter zake de uitgegeven reiskosten in de weg. Ter zitting is gebleken dat rechthebbende van bezoek naar bezoek leeft. Wanneer een van de familieleden het laat afweten, heeft zij daar, zo vertelt de begeleidster van rechthebbende, in grote mate last van. Zij verheugt zich telkenmale op de bezoekdagen van haar familie. Ook heeft zij er belang bij dat bezoekers over een auto beschikken. Aan de bezoeken wordt, zo blijkt ter zitting, steevast een uitje buiten de deur verbonden (in een horecagelegenheid wordt koffie gedronken en gebak gegeten, waarvan de kosten door de bezoekers worden voldaan), waarvan rechthebbende buitengewoon geniet. Ook is gebleken dat het alternatief: bezoek door vrijwilligers kosten met zich meebrengt, welke ten laste van de rechthebbende zouden komen. In deze specifieke situatie acht het hof de uitzondering aannemelijk gemaakt en acht hij de uitgegeven reiskosten in 2015 en 2016 gerechtvaardigd. De derde grief slaagt.
Slotsom
5.13
Resumerende dienen bewindvoerders een bedrag van € 814,98 terug te storten op de rekening van rechthebbende. Het hof ziet, gelet op het terug te storten bedrag van € 814,98, waarvan volgens bewindvoerders reeds € 320,- is teruggestort, geen aanleiding voor een nader vast te stellen betalingsregeling en zal dat verzoek afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de grieven deels terecht en deels onterecht voorgesteld. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen, en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
draagt de bewindvoerders op een bedrag van € 814,98 (minus een eventueel reeds teruggestort bedrag) terug te storten op de bankrekening van rechthebbende en binnen vier weken na verzending van deze beschikking het bankafschrift/de bankafschriften aan de rechtbank toe te zenden waaruit de bijschrijving(en) blijkt/blijken;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2017 voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Krijger en T. ter Brugge, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 1 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.