ECLI:NL:GHARL:2018:4079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.187.329/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over leaseovereenkomst en tekortkoming in levering van geleasede goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bella Taxi St. Nyk tegen Grenkefinance N.V. over een leaseovereenkomst voor boordcomputers voor taxi's. De leaseovereenkomst werd op 1 mei 2012 ondertekend, maar de levering van de goederen door Quipment Netherlands BV heeft nooit plaatsgevonden. Bella Taxi heeft de leasetermijnen tot en met november 2013 betaald, maar stopte daarna met betalen. Grenkefinance heeft daarop de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderde betaling van de achterstallige leasetermijnen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Grenkefinance toegewezen, maar Bella Taxi ging in hoger beroep.

Het hof heeft in hoger beroep vastgesteld dat de levering van de boordcomputers niet heeft plaatsgevonden, ondanks de ondertekening van een afgiftebevestiging door Bella Taxi. Het hof oordeelde dat de tekortkoming in de levering voor rekening van Grenkefinance moet komen, aangezien zij de verantwoordelijkheid had om te controleren of de goederen daadwerkelijk waren geleverd. Hierdoor is Bella Taxi niet verplicht om de leasetermijnen te betalen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Grenkefinance af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van Grenkefinance heeft gelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.187.329
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden 4227939/CV EXPL 15-6383)
arrest van 1 mei 2018
in de zaak van
[appellante]handelend onder de naam Bella Taxi St. Nyk,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.Z. van Braam, kantoorhoudend te Groningen,
tegen:
Grenkefinance N.V.,
gevestigd te Vianen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Grenke,
advocaat: mr. M.F.J. van Os, kantoorhoudend te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
2 december 2015 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 februari 2016,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis van 2 december 2015, met afwijzing van de vorderingen van Grenke en veroordeling van Grenke
tot restitutie van de reeds afgedragen leasetermijnen groot € 3.170,16 inclusief btw, te vermeerderen met de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.8. van het bestreden vonnis van 2 december 2015. Aangevuld met enkele feiten waarvan in hoger beroep eveneens kan worden uitgegaan, zijn de feiten als volgt.
3.2
Grenke is een leasemaatschappij.
3.3
In verband met de levering door het bedrijf Quipment Netherlands BV (hierna: Quipment) van twee boordcomputers voor taxi’s (hierna: BCT) heeft [appellante] op 1 mei 2012 een schriftelijke leaseovereenkomst met Grenke ondertekend. Het aanvraagformulier daarvoor was door Quipment aan [appellante] ter hand gesteld. Op de leaseovereenkomst staat als objectbeschrijving "2x BCT Systeem" vermeld.
De leaseovereenkomst is voor een periode van 48 maanden aangegaan, met een leaseprijs van € 176,12, inclusief btw, per maand.
3.4
In de leaseovereenkomst worden de Algemene Leasingvoorwaarden van Grenke (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
In de algemene voorwaarden is – voor zover van belang - het volgende bepaald:
"(...)
Artikel 7 Verplichting tot ontvangst van het Leaseobject
7.1.
De Lessee verplicht zich ertoe de afgiftebevestiging onmiddellijk te
ondertekenen en te bezorgen aan de Lessor, zodra hij het Leaseobject ontvangen
heeft, het gecontroleerd heeft op mogelijke gebreken en functionaliteit en de
overeengekomen staat heeft vastgesteld. Daarbij moet de Lessee het leaseobject
onderzoeken met passende zorgvuldigheid, aangezien de Lessor de koopprijs aan de
Leverancier betaalt op basis van de ondertekende afgiftebevestiging.(…)Artikel 18 Gevolgen van ontbinding
(-)
18.2.
Indien de Lessor gebruik maakt van zijn recht op ontbinding of indien de
Lessee gebruik maakt van zijn opzeggingsrecht overeenkomstig artikel 15, dan heeft
de Lessor recht op betaling van de voor de totale leasetijd nog uitstaande
leasetermijnen. De aftrek of verrekening van bespaarde renten en andere
ontbindingsgebonden voordelen - inclusief eventuele verzekeringsuitkeringen en
andere schadeloosstellingen (c.f. artikel 16) - ten gunste van de Lessee geschiedt
overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen. De claim van de lessor is
opeisbaar met ingang van de ontbinding dan wel de opzegging.
18.3
De Lessee is verplicht na ontbinding het Leaseobject onmiddellijk op zijn kosten en op eigen risico terug te geven op het vestigingsadres van de Lessor (…).(...)"
3.5
[appellante] heeft op 1 mei 2012 een afgiftebevestiging getekend. In deze
afgiftebevestiging staat bij "datum van afgifte overeenkomstig artikel 7 van de algemene
voorwaarden" 20 maart 2012 ingevuld.
De afgiftebevestiging luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Belangrijk:Op grond van de afgiftebevestiging betaalt de lessor de koopprijs aan
de leverancier. Indien de lessee niet aan diens onderzoeksverplichting voldoet en
controle of het leaseobject/de leaseobjecten volledig en in correcte staat zijn ontvangen
niet uitvoert (…), dan stelt hij de lessor vrij van alle claims en vergoedt hij de daardoor
eventuele ontstane schade aan de lessor.
"Onder verwijzing naar mijn/onze lease aanvraag resp. mijn/ons leasecontract bevestig ik/bevestigen wij hiermee:1. Ik heb/wij hebben bovengenoemd leaseobject vandaag, op de dag van de afgifte,
ontvangen.
2. Het leaseobject bevindt zich in een correcte en functionele staat.
3.. Het is volledig geleverd. Ik heb/wij hebben de volledigheid gecontroleerd.
4. Het leaseobject stemt overeen met de beschrijvingen in de lease aanvraag/het
leasecontract en voldoet aan alle, met de fabrikant of de leveringsfirma, gemaakte
afspraken. (...)(…)”
3.6
De afgiftebevestiging is toegezonden aan Grenke en zij heeft na ontvangst van de afgiftebevestiging de koopsom voor de BCT’s aan Quipment voldaan.
[appellante] heeft de leasetermijnen over de periode vanaf mei/juni 2012 tot en met november 2013 aan Grenke betaald. Vanaf december 2013 heeft [appellante] echter geen leasetermijnen meer betaald.
3.7
Op 4 juni 2014 is Quipment failliet verklaard.
3.8
Grenke heeft [appellante] gesommeerd de achterstallige leasetermijnen te voldoen, en, na uitblijven van voldoening, de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 18 juli 2014. Grenke heeft daarbij de achterstallige en toekomstige leasetermijnen aan [appellante] in rekening gebracht, een bedrag van € 4.703,54.
Grenke heeft nadien [appellante] herhaalde malen gesommeerd tot betaling van de achterstallige en toekomstige leasetermijnen.
3.9
Bij brief van 20 oktober 2014 heeft [appellante] aan Grenke bericht dat zij de vordering afwijst. Volgens [appellante] was sprake van een driepartijenovereenkomst en heeft Quipment nimmer voldaan aan haar verplichting om de BCT’s aan [appellante] te leveren. Op die grond ontbindt [appellante] in die brief op haar beurt de overeenkomst.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Grenke heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 4.703,54, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, tot en met 15 juni 2015 berekend op een bedrag van € 335,01, en met vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 600,-. Daarnaast heeft Grenke gevorderd [appellante] te veroordelen tot afgifte van de BCT’s op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-. Zij baseert zich voor die vordering op de ontbinding van de overeenkomst vanwege het niet nakomen door [appellante] van haar betalingsverplichtingen en op de gevolgen die de algemene voorwaarden daaraan verbinden.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat er sprake was van een driepartijenovereenkomst en dat zij is gestopt met betalen, omdat Quipment haar verplichting tot levering van de BCT’s niet nakwam. Volgens [appellante] heeft Grenke haar zorgplicht geschonden doordat zij zonder enige controle of de levering van de goederen wel heeft plaatsgevonden, is overgegaan tot betaling aan Quipment. Daarnaast heeft Grenke als zakenpartner van Quipment nagelaten om de financiële betrouwbaarheid van Quipment voldoende na te gaan.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 december 2015 de vorderingen van Grenke toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe in de kern overwogen dat Grenke mocht afgaan op de door [appellante] ondertekende afgiftebevestiging, temeer nu [appellante] de leasetermijnen vanaf mei/juni 2012 tot en met november 2013 heeft voldaan, zonder zich er bij Grenke over te beklagen dat de BCT’s nog niet waren geleverd. Dat [appellante] de BCT’s niet heeft ontvangen acht de kantonrechter daarom onaannemelijk.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vijf grieven (genummerd I tot en met V). Daarnaast heeft zij in hoger beroep veroordeling gevorderd van Grenke tot restitutie van de door haar betaalde leasetermijnen.
5.2
In de vordering tot restitutie van de leasetermijnen dient [appellante] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Die vordering moet worden beschouwd als een vordering in reconventie en op grond van artikel 353 lid 1 Rv. kan in hoger beroep niet voor het eerst een vordering in reconventie worden ingesteld.
5.3
In
grief IIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat onaannemelijk is dat [appellante] de BCT’s niet heeft ontvangen. Volgens [appellante] blijkt uit door haar overgelegde correspondentie met Quipment genoegzaam dat zij de BCT’s daadwerkelijk niet heeft ontvangen. Quipment had haar geadviseerd om het afgiftebewijs alvast te ondertekenen. Volgens Quipment kon zij dan al beschikken over het geld en zou dat de toekomstige levering vergemakkelijken.
5.4
[appellante] heeft bij haar memorie van grieven als producties verschillende brieven en e-mails gevoegd die zij van Quipment heeft ontvangen in verband met de levering van de bestelde BCT’s (productie 7 bij memorie van grieven). Uit die correspondentie blijkt onder meer dat op 18 juli 2013 dhr. [B] van Quipment in een e-mail aan [appellante] schrijft: “
Ik wil je via deze weg laten weten dat wij de BCT heel spoedig gaan uitleveren. (…)”en in een e-mail van 1 oktober 2013:
“Zoals het er nu naar uit ziet komt onze BCT met geïntegreerde taximeter in de periode van december op de markt. (…)”In een e-mail van 12 maart 2014 schrijft dhr. [C] van Quipment aan [appellante] :
“Ik heb geen zicht op de leveringen van de door u bestelde apparatuur. Ik verwacht dat de uitleveringen begin mei 2014 zullen plaatsvinden. (…)”
5.5
Grenke heeft de authenticiteit van de door [appellante] overgelegde correspondentie niet betwist en evenmin dat die betrekking heeft op de levering van de onderhavige BCT’s. Uit die correspondentie blijkt in beginsel genoegzaam dat de levering inderdaad niet heeft plaats gehad.
In dat licht heeft Grenke niet voldoende gemotiveerd betwist dat geen levering heeft plaatsgevonden. Grenke heeft aangevoerd dat in de correspondentie alleen wordt gesproken over het inbouwen van de BCT’s en dat daaruit nog niet blijkt dat ook geen levering heeft plaatsgevonden. Uit de hiervoor aangehaalde correspondentie blijkt echter dat wel degelijk ook wordt gesproken over de levering die nog moet plaatsvinden.
Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat, in weerwil van de afgifteverklaring, inderdaad geen levering van de BCT’s door Quipment aan [appellante] heeft plaatsgevonden.
5.6
Grief II slaagt derhalve. De vraag is wat dat betekent voor de rechtsverhouding tussen Grenke en [appellante] . In het bijzonder ligt de vraag voor of het uitblijven van levering van de BCT’s door Quipment aan [appellante] kan rechtvaardigen dat [appellante] haar betalingen van de leasetermijnen aan Grenke heeft gestaakt, eerst bij wijze van opschorting (zoals [appellante] stelt) en na de ontbinding van de overeenkomst definitief.
5.7
[appellante] voert in dat verband in
grief Iaan dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat sprake is van een driepartijenovereenkomst. Volgens [appellante] heeft zij daarmee tot uitdrukking willen brengen dat Quipment en Grenke feitelijk, juridisch en economisch zo zeer met elkaar verweven zijn, dat de gedragingen c.q. de toerekenbare tekortkoming van Quipment tot gevolg heeft dat de leaseovereenkomst ten gevolge daarvan is ontbonden, althans dat Grenke geen aanspraak heeft op de leasetermijnen.
5.8
Grenke betwist dat sprake is van een driepartijenovereenkomst. Volgens haar is sprake van twee verschillende overeenkomsten, te weten een leaseovereenkomst tussen Grenke en [appellante] en een koopovereenkomst tussen Grenke en Quipment. Bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst heeft Quipment volgens Grenke niet als vertegenwoordiger van Grenke gehandeld en was zij daar ook niet toe bevoegd.
5.9
Het hof stelt voorop dat van een driepartijenovereenkomst als door [appellante] gesteld geen sprake is. In deze zaak is een leaseovereenkomst tussen Grenke en [appellante] tot stand gekomen en een koopovereenkomst tussen Grenke en Quipment, hetgeen ook besloten ligt in de grondslag van de vordering van Grenke. Immers als Grenke geen eigenaar is geworden van de BCT's kan zij deze ook niet leasen aan [appellante] . Ook de overgelegde algemene voorwaarden van Grenke onderstrepen dit. Daarbij geldt dat Quipment geen partij is bij de leaseovereenkomst en dat [appellante] geen partij is bij de koopovereenkomst.
5.1
De leaseovereenkomst bepaalt dat pas leasetermijnen verschuldigd zijn vanaf de afgifte van de leaseobjecten. Hiervoor (rov. 5.5) is geoordeeld dat de levering van de leaseobjecten echter niet heeft plaatsgevonden. Nog daargelaten dat Grenke niet heeft aangegeven hoe zij als lessor BCT's, die ook nimmer aan haar geleverd zijn, toch kan leasen, oordeelt het hof dat de tekortkoming van Quipment in haar rechtsverhouding tot Grenke om de BCT’s aan [appellante] ter beschikking te stellen, in de rechtsverhouding tussen Grenke en [appellante] voor rekening en risico van Grenke moet worden gelaten. Quipment dient te worden beschouwd als een “hulppersoon” die door Grenke is ingeschakeld om te voldoen aan haar verplichting jegens [appellante] om de BCT’s aan haar ter beschikking te stellen (vgl. art. 6:76 BW). Grenke kan onder die omstandigheden niet met vrucht aan [appellante] tegenwerpen dat zij wel heeft verklaard de BCT’s ontvangen te hebben. [appellante] heeft bovendien onweersproken verklaard dat zij dat heeft gedaan op instigatie van Quipment, zodat die omstandigheid ook op die grond voor rekening en risico van Grenke gelaten dient te worden.
is derhalve geen leasetermijnen verschuldigd geworden uit hoofde van de leaseovereenkomst. Dat betekent dat de vordering van Grenke om [appellante] te veroordelen tot betaling van achterstallige en toekomstige leasetermijnen niet toewijsbaar is.
Grief
Islaagt derhalve.
5.11 In
grief IIIvoert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte de vordering tot afgifte van de BCT’s heeft toegewezen. [appellante] voert daartoe aan dat zij de BCT’s nimmer in haar bezit heeft gehad.
Nu [appellante] , zoals hiervoor is overwogen, die BCT’s inderdaad nimmer onder zich heeft gehad, is ook de vordering tot afgifte van de BCT’s niet toewijsbaar. In zoverre slaagt grief III.
5.12
Grenke heeft in haar memorie van antwoord haar oorspronkelijke vordering voor dat geval nog (voorwaardelijk) gewijzigd, in die zin dat zij dan vordert dat [appellante] wordt veroordeeld om aan Grenke de restantwaarde van die goederen te vergoeden.
Ook die vordering slaagt niet. De omstandigheid dat nimmer afgifte van de BCT’s door Quipment aan [appellante] heeft plaatsgevonden, dient, zoals hiervoor is geoordeeld, binnen de rechtsverhouding tussen Grenke en [appellante] voor risico van Grenke te blijven. Daarmee bestaat geen contractuele grond om [appellante] te veroordelen tot betaling van een vervangende schadevergoeding voor het niet teruggeven van het lease-object aan Grenke (art. 18 lid 3 van de algemene voorwaarden); iets dat niet in het bezit is geweest, kan niet worden teruggegeven. Evenmin kan [appellante] worden aangesproken tot vergoeding van schade vanwege het tekortschieten in haar onderzoeksverplichting ten aanzien van het lease-object (artikel 7 van de algemene voorwaarden). Omdat [appellante] het lease-object nimmer heeft ontvangen, heeft zij het ook niet kunnen onderzoeken. Een buitencontractuele grondslag heeft Grenke verder niet aan haar (voorwaardelijke) vordering ten grondslag gelegd.
5.13
Nu de (voorwaardelijke) vordering tot vergoeding van de restantwaarde niet toewijsbaar is, brengt het beginsel van hoor en wederhoor niet met zich dat [appellante] nog in de gelegenheid gesteld dient te worden om te reageren op die (voorwaardelijke) wijziging van eis.
5.14
In de
grieven IV en Vkomt [appellante] op tegen respectievelijk haar veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
In het slagen van de andere grieven ligt besloten dat ook deze grieven slagen.

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen en het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Grenke veroordelen in de kosten van beide instanties.
De kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] gevallen zullen worden vastgesteld op € 500,- voor salaris gemachtigde.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 314,- aan griffierecht en € 1.391,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief II per
1 mei 2018).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering tot restitutie van de betaalde
lease-termijnen;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 2 december 2015, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Grenke af;
veroordeelt Grenke in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 500,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Grenke in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E. Mulder, mr. J.H. Kuiper en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2018.