Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Grenke,
1.Het geding in eerste aanleg
2 december 2015 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
De leaseovereenkomst is voor een periode van 48 maanden aangegaan, met een leaseprijs van € 176,12, inclusief btw, per maand.
In de algemene voorwaarden is – voor zover van belang - het volgende bepaald:
De afgiftebevestiging luidt - voor zover van belang - als volgt:
[appellante] heeft de leasetermijnen over de periode vanaf mei/juni 2012 tot en met november 2013 aan Grenke betaald. Vanaf december 2013 heeft [appellante] echter geen leasetermijnen meer betaald.
Grenke heeft nadien [appellante] herhaalde malen gesommeerd tot betaling van de achterstallige en toekomstige leasetermijnen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief IIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat onaannemelijk is dat [appellante] de BCT’s niet heeft ontvangen. Volgens [appellante] blijkt uit door haar overgelegde correspondentie met Quipment genoegzaam dat zij de BCT’s daadwerkelijk niet heeft ontvangen. Quipment had haar geadviseerd om het afgiftebewijs alvast te ondertekenen. Volgens Quipment kon zij dan al beschikken over het geld en zou dat de toekomstige levering vergemakkelijken.
Ik wil je via deze weg laten weten dat wij de BCT heel spoedig gaan uitleveren. (…)”en in een e-mail van 1 oktober 2013:
“Zoals het er nu naar uit ziet komt onze BCT met geïntegreerde taximeter in de periode van december op de markt. (…)”In een e-mail van 12 maart 2014 schrijft dhr. [C] van Quipment aan [appellante] :
“Ik heb geen zicht op de leveringen van de door u bestelde apparatuur. Ik verwacht dat de uitleveringen begin mei 2014 zullen plaatsvinden. (…)”
grief Iaan dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat sprake is van een driepartijenovereenkomst. Volgens [appellante] heeft zij daarmee tot uitdrukking willen brengen dat Quipment en Grenke feitelijk, juridisch en economisch zo zeer met elkaar verweven zijn, dat de gedragingen c.q. de toerekenbare tekortkoming van Quipment tot gevolg heeft dat de leaseovereenkomst ten gevolge daarvan is ontbonden, althans dat Grenke geen aanspraak heeft op de leasetermijnen.
is derhalve geen leasetermijnen verschuldigd geworden uit hoofde van de leaseovereenkomst. Dat betekent dat de vordering van Grenke om [appellante] te veroordelen tot betaling van achterstallige en toekomstige leasetermijnen niet toewijsbaar is.
Grief
Islaagt derhalve.
5.11 In
grief IIIvoert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte de vordering tot afgifte van de BCT’s heeft toegewezen. [appellante] voert daartoe aan dat zij de BCT’s nimmer in haar bezit heeft gehad.
Ook die vordering slaagt niet. De omstandigheid dat nimmer afgifte van de BCT’s door Quipment aan [appellante] heeft plaatsgevonden, dient, zoals hiervoor is geoordeeld, binnen de rechtsverhouding tussen Grenke en [appellante] voor risico van Grenke te blijven. Daarmee bestaat geen contractuele grond om [appellante] te veroordelen tot betaling van een vervangende schadevergoeding voor het niet teruggeven van het lease-object aan Grenke (art. 18 lid 3 van de algemene voorwaarden); iets dat niet in het bezit is geweest, kan niet worden teruggegeven. Evenmin kan [appellante] worden aangesproken tot vergoeding van schade vanwege het tekortschieten in haar onderzoeksverplichting ten aanzien van het lease-object (artikel 7 van de algemene voorwaarden). Omdat [appellante] het lease-object nimmer heeft ontvangen, heeft zij het ook niet kunnen onderzoeken. Een buitencontractuele grondslag heeft Grenke verder niet aan haar (voorwaardelijke) vordering ten grondslag gelegd.
grieven IV en Vkomt [appellante] op tegen respectievelijk haar veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
In het slagen van de andere grieven ligt besloten dat ook deze grieven slagen.
6.De slotsom
De kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] gevallen zullen worden vastgesteld op € 500,- voor salaris gemachtigde.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 314,- aan griffierecht en € 1.391,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief II per
7.De beslissing
lease-termijnen;