ECLI:NL:GHARL:2018:406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
200.215.316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot schenking in het kader van bewindvoering en schenkingstraditie

In deze zaak gaat het om een verzoek van bewindvoerders om machtiging tot het doen van een schenking van € 15.912,- aan hun drie kinderen uit het vermogen van de rechthebbende, die onder bewind is gesteld. De rechthebbende is gehuwd met de vader van de bewindvoerders en heeft samen met hem in het verleden al aanzienlijke schenkingen gedaan aan hun kinderen. De kantonrechter had eerder het verzoek om machtiging tot schenking afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een schenkingstraditie. De bewindvoerders zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de rechthebbende en de wens van de ouders om schenkingen te blijven doen aan hun kinderen. Het hof concludeert dat de eerdere schenkingen en de intentie van de ouders om jaarlijks een schenking te doen, voldoende bewijs vormen voor een schenkingstraditie. Het hof verleent daarom de bewindvoerders de gevraagde machtiging tot schenking, waarbij de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.316
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5626687)
beschikking van 16 januari 2018
inzake
[bewindvoerder 1],
wonende te [plaats] ,
en
[bewindvoerder 2],
wonende te [plaats] , gemeente [plaats]
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerders,
advocaat: mr. S.J. Veltkamp te Waddinxveen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [plaats] ,
verder te noemen: de rechthebbende dan wel de moeder,
en
[de echtgenoot, vader],
wonende te [plaats] , gemeente [plaats] ,
verder te noemen: de echtgenoot dan wel de vader,
en
[de broer],
wonende te [plaats] ,
verder te noemen: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 14 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 april 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2017 plaatsgevonden. De bewindvoerders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De broer is eveneens verschenen. De vader is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] . Zij is gehuwd met voornoemde echtgenoot in gemeenschap van goederen. Zij zijn de ouders van voornoemde bewindvoerders en de broer.
3.2
Op 13 november 2015 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.3
Bij beschikking van 12 augustus 2016, hersteld bij beschikking van 23 september 2016, heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerders om machtiging tot het doen van een schenking van € 5.304,- per kind aan de drie kinderen uit het vermogen van de rechthebbende eenmalig toegewezen.
3.4
Bij voormelde beschikking van de kantonrechter van 14 februari 2017 heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerders machtiging te verlenen om uit het vermogen van rechthebbende een schenking aan de kinderen te doen van in totaal (3 x € 5.304,- =) € 15.912,- afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een schenkingstraditie conform de richtlijnen van het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton).

4.De omvang van het geschil

De bewindvoerders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 februari 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De bewindvoerders verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerders tot het verlenen van een machtiging om uit het vermogen van de rechthebbende een schenking te doen ten bedrage van € 15.912,- alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.2
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige pleegt in de regel acht te worden geslagen op de “Aanbevelingen meerderjarigenbewind” (hierna: de aanbevelingen), zoals deze door het LOVCK met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld.
5.3
Op grond van de aanbevelingen geldt als hoofdregel dat het doen van schenkingen namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen slechts wordt toegestaan indien er een schenkingstraditie wordt aangetoond. Ook als sprake is van een schenkingstraditie wordt een schenking in beginsel niet toegestaan als het liquide vermogen van een rechthebbende door de schenking minder wordt dan € 30.000,-.
5.4
Het hof betrekt in zijn overwegingen het volgende.
Gebleken is dat de rechthebbende en de echtgenoot (gezamenlijk verder ook te noemen: de ouders) in september 2015 hun kinderen € 50.000,- per kind hebben geschonken. Volgens verzoekers hadden de ouders daarbij de intentie alsnog uitvoering te geven aan een schenking ter hoogte van het belastingvrije bedrag over de voorafgaande tien jaren. Bij beschikking van 12 augustus 2016, hersteld op 23 september 2016, heeft de kantonrechter een machtiging verleend voor het doen van een eenmalige schenking in het jaar 2016 ten laste van het vermogen van rechthebbende van € 5.304,- per kind aan de drie kinderen. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat verzoekers geen schenkingstraditie kunnen aantonen, maar dat desondanks, omdat de rechthebbende in gemeenschap van goederen is gehuwd en het de wens van de echtgenoot is om die schenking te verwezenlijken, het verzoek tot een dergelijke schenking eenmalig zal worden goedgekeurd. Vervolgens heeft de kantonrechter het schenkingsverzoek dat in 2017 door verzoekers is ingediend, afgewezen omdat volgens hem geen sprake is van een schenkingstraditie.
5.5
Verzoekers hebben voldoende nader onderbouwd gesteld dat sprake is van een aanzienlijk vermogen. Uit de overgelegde stukken leidt het hof af dat het vermogen van de rechthebbende en de echtgenoot op diverse rekeningen per eind december 2016 in totaal circa € 400.000,- bedraagt.
5.6
Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat hun vader vanwege een afnemende lichamelijke gezondheid niet meer in staat was de zorg voor hun moeder volledig op zich te blijven nemen. De vader en de moeder verblijven inmiddels beiden in een voorziening op hetzelfde terrein van een verzorgingsinstelling. De onderbewindstelling was destijds noodzakelijk omdat hun moeder niet meer in staat was om toestemming te geven voor de verkoop van de echtelijke woning. Deze woning is nadat de onderbewindstelling is uitgesproken verkocht.
In het verleden voerde de vader zijn eigen administratie, maar in verband met zijn gezondheidsklachten heeft zijn zoon [bewindvoerder 1] (inmiddels samen met [X Bewindvoerders] ) dit sinds het voorjaar 2015 overgenomen. Het is volgens verzoekers en de broer de wens van hun vader en ook de in het verleden tegenover hen geuite wens van hun moeder om schenkingen (te blijven) doen aan hun drie kinderen. Vanwege de onderbewindstelling van de moeder kan dit thans echter niet zonder machtiging van de kantonrechter.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de ouders samen beschikken over een aanzienlijk vermogen.
De vader kan niet vrijelijk over (zijn deel van) het gezamenlijke vermogen beschikken in verband met de onderbewindstelling van het vermogen van de moeder. Het is, zo blijkt uit de brief van de vader van 1 januari 2017 aan het Team Bewind en Erfrecht van de rechtbank Gelderland, zijn wens om gebruik te maken van zijn schenkrecht en vanuit zijn (deel van het gezamenlijke) vermogen het belastingvrije bedrag van € 5.304,- aan elk van de drie zonen te schenken. Naar het oordeel van het hof is niet te verwachten dat de schenking aan de zoons van in totaal € 15.912,- de financiële positie van de moeder en haar toekomstige verzorging in gevaar zullen brengen. Het hof meent voorts dat de schenking van ouders van € 50.000,- aan elk van hun kinderen in 2015, die, zoals door verzoekers gesteld door de ouders bedoeld was als een schenking van het belastingvrije bedrag over meerdere daaraan voorafgaande jaren , in redelijkheid als zodanig kan worden beschouwd. Die schenking drukt in voldoende mate uit dat de ouders een jaarlijkse schenkingstraditie beoogden die de vader wenst voort te zetten. Die traditie blijkt voorts uit de onder 3.3 vermelde schenking in 2016.
Het hof is daarom van oordeel dat machtiging verleend dient te worden voor de verzochte schenking van € 5.304,- per kind aan de drie kinderen.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 14 februari 2017, en opnieuw beschikkende:
verleent de bewindvoerders machtiging tot het doen van een schenking ten laste van het vermogen van de rechthebbende aan ieder van haar kinderen voor een bedrag van € 5.304,- per kind, ofwel in totaal € 15.912,-, over het jaar 2017;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 16 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.