ECLI:NL:GHARL:2018:3979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
21-001113-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een roofoverval met gebruik van maskers en handschoenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was beschuldigd van de voorbereiding van een roofoverval, waarbij hij samen met anderen goederen voorhanden had die bestemd waren voor het plegen van een misdrijf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 oktober 2016 in [plaats] samen met anderen een masker, handschoenen en andere kleding had verworven ter voorbereiding van een diefstal met geweld of afpersing. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte voor een deel verworpen, omdat tegen vrijspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld. De verdachte heeft zich actief bemoeid met de voorbereidingen van de overval, maar het hof oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de voertuigen die in de tenlastelegging waren opgenomen, bestemd waren voor het begaan van een misdrijf. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001113-17
Uitspraak d.d.: 24 april 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
21 februari 2017 met parketnummer 08-760206-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 september 2017 en 10 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal kan zich geheel vinden in de beslissing van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. K. Kok, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1. tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest en hem van de overige feiten vrijgesproken. Verder zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het gehele vonnis van de rechtbank, dus ook tegen de vrijspraken van feit 2 en feit 3. Tegen vrijspraak kan volgens de wet door de verdachte geen hoger beroep worden ingesteld. Daarom zal het hof het hoger beroep van verdachte niet-ontvankelijk verklaren voor zover het betrekking heeft op de feiten 2 (primair en subsidiair) en 3.

De tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog van belang is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 21 oktober 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf, te weten een diefstal met geweld (in vereniging) en/of een afpersing (in vereniging), opzettelijk:
- ( een) masker(s) en/of (andere) gezichtsbedekking, waaronder een pantykous (met knoop) en/of
- ( een of meerdere) (4) pa(a)r(en) handschoenen en/of
- ( extra) kleding (in camouflagekleuren), te weten: jassen en/of een overall en/of een t-shirt en/of een (zwarte) baseballcap en/of
- gereedschap, te weten (onder andere): een ratelsleutel en/of beitels en/of schroevendraaiers en/of kabelbinders (in een of meer auto('s) met kenteken [kenteken 1] en/of [kenteken 2] waarin hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich bevond(en) ten tijde van de aanhouding van verdachte en/of zijn mededader(s)) en/of
- twee, althans een of meer personenauto('s) (met kenteken [kenteken 1] en/of [kenteken 2] ),
kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd, althans voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt welk misdrijf werd beoogd. De precieze plannen zouden niet duidelijk zijn geworden, evenmin als de eventuele juridische kwalificatie van die plannen. Verder zou verdachte er niet van op de hoogte zijn geweest dat de voorwerpen zich in de door hem bestuurde auto bevonden.
De verdenking houdt in dat verdachte goederen voorhanden had die bestemd waren voor het in vereniging plegen van een roofoverval. Beoordeeld moet worden of deze goederen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had (vgl. Hoge Raad 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213).
Het hof is van oordeel dat de beoogde feitelijke toedracht genoegzaam uit de bewijsmiddelen blijkt. Verdachte bestuurde ten tijde van de aanhouding het voertuig waarin hij en medeverdachte [medeverdachte 1] zich bevonden. In het voertuig zijn onder meer een masker, gezichtsbedekking en handschoenen aangetroffen. In één van de afgetapte telefoongesprekken vertelt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] dat medeverdachte [medeverdachte 1] iets ‘voor je hoofd’ niet kon vinden thuis en dat [medeverdachte 1] nu hier even dingen, ‘iets voor de hand’, aan het kopen is. Later blijkt [medeverdachte 1] op dat moment handschoenen te hebben gekocht, terwijl verdachte op hem wachtte op de parkeerplaats. Verdachte spreekt er verder met [medeverdachte 2] over dat een taser niet nodig is bij ‘zo’n klein mannetje’ en dat ze ‘samen achter hem aan kunnen gaan’. In andere gesprekken vraagt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] of er al een dag is geprikt en wordt besproken of verdachte mee zal gaan naar binnen of dat hij buiten zal blijven wachten. Ter zitting van het hof heeft [medeverdachte 2] als getuige verklaard dat er plannen waren een kapper te overvallen en dat verdachte dit wel had kunnen weten. Gelet hierop en op hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk de voormelde goederen voorhanden had met het oogmerk daarmee samen met de medeverdachten een overval te plegen op een kapper aan de [adres] te [plaats] .
Met betrekking tot het betoog van de raadsman dat de juridische kwalificatie van het beoogde delict niet kan worden vastgesteld, overweegt het hof dat diefstal met geweld in vereniging en afpersing in vereniging zodanig verwant aan elkaar zijn dat in het midden kan blijven op welke van beide delicten het opzet van verdachte was gericht. Het enkele feit dat het beoogde delict bij de daadwerkelijke uitvoering, afhankelijk van de omstandigheden, tot het ene dan wel het andere delict zou leiden, doet aan het strafbare karakter van de voorbereiding niets af. Beide misdrijven voldoen aan het vereiste van artikel 46 Sr, dat sprake moet zijn van een feit dat met tenminste acht jaar gevangenisstraf wordt bedreigd. Verder overweegt het hof dat over de precieze toedracht van het feit kennelijk geen gedetailleerde afspraken waren gemaakt. Dankzij tijdig ingrijpen door de politie is voorkomen dat het daadwerkelijk tot één van beide delicten is gekomen. Dat de opzet van verdachte daardoor zowel op een diefstal met geweld in vereniging als op een afpersing in vereniging gericht kan zijn geweest, is geen omstandigheid die aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde voorbereiding in de weg staat (vgl. Hoge Raad 20 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1345).
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de voertuigen die in de tenlastelegging zijn opgenomen bestemd waren voor het begaan van een misdrijf, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf, te weten een diefstal met geweld in vereniging of een afpersing in vereniging, opzettelijk:
- een masker en andere gezichtsbedekking, waaronder een pantykous met knoop en
- 4 paren handschoenen en
- ( extra) kleding (in camouflagekleuren), te weten: jassen en een overall en een T-shirt en een zwarte baseball cap en
- gereedschap, te weten: een ratelsleutel en beitels en schroevendraaiers en kabelbinders in een auto met kenteken [kenteken 1] waarin hij, verdachte en zijn mededader zich bevonden ten tijde van de aanhouding van verdachte en zijn mededaders,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen of van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was actief betrokken bij het voorbereiden van een overval. De voorbereidingen waren in een vergevorderd stadium. Verdachte en zijn medeverdachten hadden verschillende goederen voorhanden die bestemd waren voor het plegen van de beoogde diefstal met geweld dan wel afpersing. Verdachte nam geregeld zelf contact op met de medeverdachten om naar de voortgang van de voorbereidingen te informeren. Hij vervoerde de medeverdachten naar verschillende locaties, waaronder een winkel waar handschoenen werden aangeschaft. Het beoogde slachtoffer werd op de dag van de aanhouding geschaduwd op zijn werk. Het lijdt geen twijfel dat het zonder ingrijpen van de politie daadwerkelijk – mogelijk nog diezelfde avond – tot uitvoering van het voorbereide misdrijf was gekomen. Het hof rekent het verdachte zeer aan dat hij aan de voorbereiding van een ernstig misdrijf heeft bijgedragen.
In beginsel wordt voor feiten als deze een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Het hof ziet in dit geval echter aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte’s rol in de voorbereidingen was actief, maar naar het zich laat aanzien was verdachte niet de initiatiefnemer. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte weliswaar van recidive, maar is deze relatief beperkt en niet recent. Verdachte werkt momenteel fulltime, heeft een gezin en lijkt zijn leven op orde te hebben. Een langdurige werkstraf acht het hof, gelet op dit alles, een passende afdoening. Om de ernst van het feit te benadrukken en te bevorderen dat verdachte het opnieuw plegen van strafbare feiten achterwege laat, wordt daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 46, 47, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J.A.A.M. van Veen en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 24 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.