ECLI:NL:GHARL:2018:3923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
21-004175-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens de TT-nacht van 2016 in Assen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling tijdens de TT-nacht van 2016 in Assen. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar legde wel een hogere straf op dan de rechtbank. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een maximale taakstraf van 240 uren op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Ook werd de verdachte verplicht om het slachtoffer schadeloos te stellen voor de geleden schade.

Het hof baseerde zijn beslissing op het onderzoek dat had plaatsgevonden tijdens de zitting op 10 april 2018 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, en het hof nam de vordering van de benadeelde partij in overweging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer met kracht tegen het hoofd had geschopt. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straffen in overeenstemming waren met de ernst van het bewezenverklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd toegewezen, en de verdachte werd verplicht om dit bedrag te betalen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004175-17
Uitspraak d.d.: 24 april 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2017 met parketnummer 18-930275-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot vrijspraak voor het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en veroordeling voor het meest subsidiair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 240 uren. Verder is geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.R.H. Baas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en veroordeeld voor het meest subsidiair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uren. Verder is de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht, met geschoeide voet tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , [gemeente] , openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit duwen en/of stompen/slaan en/of met kracht, met geschoeide voet, tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te schoppen/trappen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een hersenschudding, althans enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een hersenschudding, heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] te duwen en/of te slaan/stompen en/of met kracht, met geschoeide voet, tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te schoppen/trappen;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] heeft geduwd en/of heeft geslagen/gestompt en/of met kracht, met geschoeide voet, tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair, het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2016 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met geschoeide voet, tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meest subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich aan een poging tot zware mishandeling schuldig gemaakt. Het algemeen bekende gegeven dat een trap tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden, heeft verdachte niet van dergelijk excessief geweld weerhouden. Zowel het slachtoffer als verdachte mogen van geluk spreken dat het fysieke letsel relatief beperkt is gebleven. Wel heeft het slachtoffer, blijkens zijn schriftelijke verklaring, nog geruime tijd mentaal last gehad van de gevolgen van het incident. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Het hof betrekt dit in het nadeel van verdachte bij de staftoemeting.
Alles in aanmerking genomen, acht het hof oplegging van de maximale taakstraf passend en geboden, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Voor oplegging van de door de Reclassering in 2017 geadviseerde bijzondere voorwaarden ziet het hof, gelet op wat ter zitting omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, geen aanleiding meer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en gehandhaafd in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meest subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De vordering is door verdachte ook niet inhoudelijk betwist.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het meest subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 juni 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meest subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 juni 2016.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 24 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.