ECLI:NL:GHARL:2018:3805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
200.234.720/01 en 200.234.720/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging

Op 30 maart 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De zaak werd behandeld met gesloten deuren en betrof een verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, om de verblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen van haar pleegmoeder (oma) naar haar moeder. De ouders van [de minderjarige1] zijn niet samenwonend, maar de vader is dagelijks bij de moeder in het gezin aanwezig. De minderjarige is sinds haar geboorte ondergebracht bij haar pleegmoeder vanwege problematiek bij de ouders. De kinderrechter had eerder toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van de minderjarige, maar het hof oordeelde dat de gevolgen van deze wijziging onvoldoende waren gewogen. Het hof heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 juni 2018, om de huidige situatie van de minderjarige bij haar pleegmoeder te waarborgen totdat er meer duidelijkheid is over de overplaatsing naar de moeder. Het hof heeft de GI opgedragen om nadere informatie te verstrekken over de omgang tussen de minderjarige en haar ouders en haar functioneren in beide gezinnen. De zaak zal op een later moment opnieuw worden behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook zal worden opgeroepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummers gerechtshof 200.234.720/01 & 200.234.720/02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/447939 / JL RK 17-657,
C/16/447942 / JL RK 17-658, C/16/447944 / JL RK 17-659, C/16/445728 / JL RK 17-583)
proces-verbaal van uitspraak bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Proces-verbaal van een ter zitting op 30 maart 2018 gedane mondelinge uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, waar zitting hadden mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, I.M. Dölle en S. Rezel, leden van het hof, en als griffier mr. A.J.Th. Harkema,
inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: oma (de pleegmoeder van [de minderjarige1] ),
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam,
en

de gecertificeerde instelling:William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de moeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Burema.

en verder is als informant aangemerkt: [de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader (van [de minderjarige1] ),
advocaat mr. J. Neslo te Almere.
Op 30 maart 2018 heeft het gerechtshof de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld en is in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Verschenen zijn oma en haar advocaat, de moeder en de vader bijgestaan door mr. Burema (die voor de vader waarneemt voor
mr. Neslo) en namens de GI zijn verschenen mw. [C] en mw. [D] .

De gronden

1. Uit de relatie van de vader en de moeder is [in] 2014 geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en haar jongere zus [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 (hierna: [de minderjarige2] ). [de minderjarige1] heeft een oudere halfbroer [de minderjarige3] , geboren [in] 2010 (hierna: [de minderjarige3] ). De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] . De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De ouders zijn niet samenwonend maar de vader is dagelijks in het gezin bij de moeder.
2. [de minderjarige1] is in verband met persoonlijke problematiek bij de ouders enkele dagen na haar geboorte ondergebracht bij de pleegmoeder in [A] , zijnde haar oma van vaderszijde. Aanvankelijk woonde [de minderjarige1] op vrijwillige basis bij haar oma. In september 2015 heeft de kinderrechter de (voorlopige) ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] uitgesproken en machtiging tot uithuisplaatsing (bij oma) verleend, welke maatregelen laatstelijk in de bestreden beschikking zijn verlengd als hierna vermeld.
3. Bij verzoekschrift van 31 augustus 2017 met bijlagen heeft de GI de kinderrechter op de voet van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht toestemming te verlenen voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] naar de moeder. Tot de bijlagen behoort onder meer het eindrapport advies en perspectiefonderzoek van [E] van juli 2017.
4. Bij beschikking van 21 september 2017 heeft de kinderrechter de GI toestemming verleend voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige3] naar -naar het hof begrijpt- de moeder en verder onder meer de beslissing met betrekking tot het verblijf van [de minderjarige1] aangehouden.
5. Bij de hier bestreden beschikking van 30 november 2017 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders verzochte, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] (en [de minderjarige3] en [de minderjarige2] ) verlengd tot 3 december 2018, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
3 april 2018 en de GI toestemming verleend voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] naar -naar het hof begrijpt- de moeder.
6.
De pleegmoeder verzoekt het hof, voor zover nog van belang nu het schorsingsverzoek ter zitting is ingetrokken, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (…);
II. De bestreden beschikking te vernietigen ter zake van de wijziging van het verblijf van
[de minderjarige1] en, opnieuw rechtdoende:
i. af te wijzen het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] ;
ii. toe te wijzen het (afzonderlijk) inleidend verzoek van de GI om de machtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen voor de duur van zes maanden met ingang van
3 december 2017;
III. te bepalen dat elke partij de eigen proceskosten draagt in beide procedures.
7. De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Beoordeling
8. Het verzoek van de GI om toestemming voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] naar de moeder kan slechts worden afgewezen indien het hof dat in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk oordeelt. Op basis van de beschikbare gegevens, kan het hof het belang van [de minderjarige1] onvoldoende toetsen. Meer in het bijzonder is het hof van oordeel dat de gevolgen voor [de minderjarige1] van de wijziging van haar verblijfplaats onvoldoende duidelijk zijn geworden. Uit de laatste rapportage met betrekking tot het perspectiefonderzoek van [E] blijkt niet hoe de belangen van [de minderjarige1] zijn gewogen. Een en ander klemt te meer omdat in een eerdere rapportage van [E] is opgenomen dat [de minderjarige1] niet of nauwelijks gehecht zou zijn aan haar ouders en ook dat [de minderjarige1] slecht tegen veranderingen kan. Een overplaatsing naar de moeder betekent voor [de minderjarige1] onmiskenbaar een grote verandering. Zij is nagenoeg vanaf haar geboorte bij haar oma opgegroeid en een overplaatsing naar de moeder betekent voor haar dus het verlies van haar primaire opvoeder sinds babytijd, naast dat sprake is van een verandering van woonplaats en haar directe netwerk. Ook is sprake van een wezenlijk andere gezinssamenstelling. Bij oma is zij enig kind en bij de moeder komt zij in een gezin met nog twee (jonge) kinderen, waarvan de oudste ( [de minderjarige3] ) kindeigen problematiek heeft en (recent) is teruggeplaatst bij de moeder. Gebleken is hierbij dat er geen duidelijk plan is hoe bij een wijziging van het verblijf de contacten tussen [de minderjarige1] en haar oma blijven gewaarborgd op een wijze die in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk moet worden geacht. Ter zitting is in dat kader gebleken dat de huidige overdrachten spanningsvol verlopen en dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de omgang voor de zeer nabije toekomst.
9. Alvorens tot een beslissing te komen, acht het hof nadere informatie van de GI noodzakelijk. Het hof wil nader geïnformeerd worden over:
- het verloop van de (ruimere) omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder/ouders;
- het functioneren van [de minderjarige1] in het gezin bij de moeder en ook over het functioneren van [de minderjarige1] bij oma, bijvoorbeeld door meerdere observaties door een gedragsdeskundige en
- de wijze waarop de GI de belangen van [de minderjarige1] bij een overplaatsing weegt.
Het hof houdt om die redenen iedere verdere beslissing aan. Na ontvangst van de informatie zal er een nieuwe zitting worden gepland. De raad voor de kinderbescherming zal ook voor die zitting worden opgeroepen en worden verzocht om te verschijnen om het hof van advies te dienen.
Ten overvloede merkt het hof op dat uitgaande van een plaatsing bij oma en de contactmomenten met de ouders het in het belang van [de minderjarige1] is dat er nu deze eerste dagen geen onrust ontstaat en [de minderjarige1] eerst (na haar geplande verblijf bij de moeder tot 5 april 2018) terugkeert naar oma en een intensieve omgangsregeling met de ouders zal hebben, waarbij ook een week-op-week-af-regeling in overweging kan worden genomen. Het komt het hof voor dat de schoolgang van [de minderjarige1] even 'on hold' kan worden gezet omdat [de minderjarige1] nog niet leerplichtig is en er nu andere grote belangen de aandacht vragen.
10. Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg (bij oma), zoals verzocht, ( tot 3 juni 2018), acht het hof in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk om haar plek bij oma te waarborgen zolang nog geen duidelijkheid bestaat over de overplaatsing naar de moeder. Het hof zal dit verzoek dan ook toewijzen.
11. Het schorsingsverzoek zal het hof afwijzen nu dat is ingetrokken.

De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 30 november 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, voor zover daarin toestemming is verleend voor wijziging van het verblijf van de voornoemde minderjarige [de minderjarige1] naar de moeder en voor zover daarin de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is beperkt tot 3 april 2018;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg (bij de pleegmoeder) tot 3 juni 2018;
draagt de GI op het hof nader schriftelijk te informeren (als hiervóór onder 9) vermeld uiterlijk op 12 mei 2018;
bepaalt dat de zaak verder zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting waarvoor betrokkenen, alsmede de raad voor de kinderbescherming, te zijner tijd zullen worden opgeroepen, tenzij het hof anders beslist;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het schorsingsverzoek af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzitter deelt mede dat de cassatietermijn voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing is gaan lopen vanaf het moment van de mondelinge uitspraak en verder dat het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak binnen veertien dagen na heden aan betrokkenen zal worden verstrekt.
De voorzitter sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv is ondertekend door de voorzitter en de griffier.