Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Artikel 9 Levensonderhoud van een predikant
Artikel 1 Verbondenheid tussen predikant en gemeente
lid 2. Zij stelt betrokken partijen daarvan schriftelijk in kennis onder opgave van redenen.
Daarbij is aangegeven dat er aan getwijfeld werd of [appellant] zijn ambt bij de NGK Hattem nog zou kunnen uitoefenen:
1 en 4 september 2008 met de VAC en op 11 september 2008 met de gemeente, buiten aanwezigheid van [appellant] , over het advies had gesproken. De Kerkenraad achtte van de adviespunten punt 5 het meest belangrijk en besprak vervolgens punt 3. Tussen de Kerkenraad en [appellant] vonden gesprekken plaats op 27 oktober 2008, 10 november 2008 en
1 december 2008, behoudens de laatste in aanwezigheid van de VAC.
16 maart 2009 formeel aan [appellant] bevestigd. [appellant] heeft daartegen op 9 april 2009 verweer gevoerd.
2 september 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en de NGK Hattem voorwaardelijk, namelijk voor het geval sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met [appellant] en die arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht niet is geëindigd door het kerkrechtelijk ontslag per 1 mei 2010, ontbonden met ingang van 1 oktober 2010.
heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van dit hof van
31 januari 2012 is het hoger beroep verworpen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
heden althans tot en met april 2010, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en jegens hem schadeplichtig is;
onredelijk heeft opgezegd;
arbeidsovereenkomst alsmede te bepalen dat de verplichting tot herstel van de
arbeidsovereenkomst vervalt door betaling van een in goede justitie te bepalen afkoopsom;
emolumenten overeenkomstig de WAP-richtlijn aan [appellant] te betalen vermeerderd met de
betaling van het maandelijks verschuldigde traktement totdat de overeenkomst rechtsgeldig
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
De burgerlijke rechter is dan ook bevoegd van de zaak kennis te nemen.
Ten aanzien van de eerste door NGK Hattem in haar conclusie van antwoord aangevoerde reden voor niet-ontvankelijkheid geldt dat de kantonrechter in de voorwaardelijke ontbindingsbeschikking d.d. 2 september 2010 geen oordeel heeft gegeven over het door de NGK Hattem aan [appellant] gegeven ontslag per 1 mei 2010, zodat de vraag naar de kennelijke onredelijkheid en/of de onregelmatigheid van dat ontslag in zoverre nog ter beoordeling voorligt.
grief II, de vaststelling van de feiten betreffende, is het hof hiervoor onder 3 reeds tegemoet gekomen. Deze grief behoeft geen verdere bespreking.
grief IIIaan de orde gestelde vraag beoordelen of de rechtsverhouding tussen de NGK Hattem en [appellant] al dan niet is aan te merken als een arbeidsovereenkomst.
Dat hij traktement ontving staat evenmin ter discussie. Door de NGK Hattem is ook niet, althans hoogstens indirect (zie hierna), bestreden dat hetgeen tussen partijen is overeengekomen een gezagsverhouding meebracht. Dit blijkt naast het overzicht van opgedragen taken bijvoorbeeld ook uit de aanvulling op de beroepingsbrief van [appellant] d.d.
26 maart 2005 (productie 3 bij de conclusie tot aanvulling dagvaarding, wijziging eis en overlegging producties). Daarin immers worden verdere afspraken tussen [appellant] en de Kerkenraad gemaakt, waaruit blijkt dat de Kerkenraad bijvoorbeeld vaker dan twee diensten per maand ruilen met collega’s diende goed te keuren, terwijl invulling van de vakantie en vrije zondagen in overleg met de preses van de Kerkenraad diende plaats te vinden. Voorts beschikt (de Kerkenraad namens) de NGK Hattem ingeval van aan de gemeente onwelgevallig functioneren van [appellant] over de bevoegdheid tot ontslag (vgl. artikel 10 AKS), zij het met voorafgaande goedkeuring van de Regiovergadering (artikel 10.4 van de WAP-richtlijn). Zelfs indien [appellant] ter zake van de godsdienstige aspecten van zijn taak niet aan de instructies van de Kerkenraad onderworpen zou zijn geweest en, zoals de Kerkenraad door verwijzing naar de preambule en artikel 1 van de WAP-richtlijn naar het hof begrijpt aanvoert, in zoverre een zelfstandige positie zou hebben gehad, sluit dat niet uit dat met betrekking tot de overige aspecten van de contractuele verhouding sprake was van een gezagsverhouding die een van de kenmerken vormt van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 lid 1 BW (HR 17 juni 1994,
ECLI:NL:HR:1994:ZC1397,
NJ1994, 757).
(de grieven V en VI);
grief I, uitdrukkelijk bewijs aan.
re-integratie na zijn herseninfarct – sedert zijn mededeling aan de Kerkenraad van
10 december 2017 dat hij op medisch advies gescheiden moest gaan leven van zijn vrouw (zie hiervoor onder 3.7) voor drie maanden op non actief gesteld en hem ook na verloop van die drie maanden, tijdens het onderzoek van de VAC en zelfs daarna, niet meer tot werkzaamheden in de gelegenheid gesteld. De NGK Hattem faalde, aldus nog steeds [appellant] , tevens om hem bij een andere gemeente of in het buitenland te detacheren.
re-integratie van [appellant] te werken. Daarmee staat vast dat de NGK Hattem niet aan haar
re-integratieverplichtingen jegens [appellant] heeft voldaan, terwijl van opvolging van het advies van de VAC in zoverre evenmin sprake was. Hierna (onder 5.27 en 5.28) zal de motivering van de Kerkenraad hiervoor (zie daarover reeds onder 5.19) verder aan de orde komen.
de grieven IX en X falen.
De grieven V, VI en XI slagen derhalve.
ECLI:NL:HR:2010:BK4472)) te geven. Voor het toekennen van een integrale schadevergoeding, zoals door [appellant] gevorderd, bestaat geen aanleiding.