ECLI:NL:GHARL:2018:3781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
200.225.698/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partneralimentatiebeschikking wegens onvoldoende onderbouwing van behoefte en behoeftigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en vier meerderjarige kinderen hebben. De partijen zijn sinds 24 november 2013 feitelijk uit elkaar. In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel op 14 augustus 2017 de partneralimentatie van de vrouw vastgesteld op € 4.000,- per maand, met ingang van 1 september 2017. De man is in hoger beroep gegaan en heeft drie grieven ingediend, waarbij hij de behoefte en behoeftigheid van de vrouw ter discussie stelt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 2 maart 2018 gehouden, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof oordeelt dat de vrouw haar behoefte aan partneralimentatie onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft zich enkel gebaseerd op de hofnorm van 60% van het netto gezinsinkomen, zonder concrete gegevens over haar uitgavenpatroon of de kosten van haar levensonderhoud te overleggen. De man heeft betwist dat de vrouw haar behoefte op deze manier kan aantonen en stelt dat de werkelijke behoefte veel lager is. Het hof concludeert dat de vrouw niet voldoende gegevens heeft overgelegd om haar stelling te onderbouwen, en dat zij had moeten aantonen wat haar huwelijksgerelateerde behoefte is.

Daarom vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank Overijssel en wijst het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af. De beslissing houdt ook rekening met de draagkracht van de man en de vrouw, en het hof concludeert dat de vrouw in staat is om zelf in haar onderhoud te voorzien. De proceskosten worden niet aan de man opgelegd, aangezien de vrouw in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.698/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/162224 / ES RK 14-2730)
beschikking van 19 april 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Zoer te Meppel,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.D. Withaar te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 27 oktober 2016 en 14 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 oktober 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zoer van 21 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zoer van 24 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Withaar van 15 februari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zoer van 19 februari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben het woord mede gevoerd aan de hand van een pleitnota.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn [in] 1974 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, die allen meerderjarig zijn.
3.2
Sinds 24 november 2013 zijn partijen feitelijk uit elkaar.
3.3
Partijen hebben ter zitting van 14 oktober 2016 overeenstemming bereikt over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De afspraken zijn opgenomen in een door partijen op diezelfde datum ondertekende vaststellingsovereenkomst, die deel uitmaakt van het proces-verbaal van die zitting.
3.4
Bij de beschikking van 27 oktober 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en de tussen de man en de vrouw getroffen regelingen over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zoals opgenomen in voornoemde vaststellingsovereenkomst van 14 oktober 2016, opgenomen en aangehecht. Ook is bij die beschikking het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van € 4.000,- aangehouden voor nadere (financiële) informatie. Op 17 juli 2017 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij (de bestreden) latere beschikking van 14 augustus 2017 is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de door de man te betalen partneralimentatie bepaald op € 4.000,- per maand met ingang van 1 september 2017.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 augustus 2017. De grieven 1 en 2 zien op de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Grief 3 ziet op de draagkracht van de man en de vrouw. De man verzoekt het hof de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om vaststelling van partneralimentatie, dan wel de door de man te betalen bijdrage op nihil te stellen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt (zo begrijpt het hof) de beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.1
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Aangezien de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in haar kosten van haar levensonderhoud heeft verzocht, ligt primair bij de vrouw de plicht om voldoende (onderbouwd) te stellen dat er sprake is van een behoefte.
5.2
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij behoefte heeft aan een onderhouds-bijdrage van de man van € 4.090,- netto per maand in 2014 heeft de vrouw zich (uitsluitend) gebaseerd op de zogenaamde hofnorm, zijnde 60% van het netto gezinsinkomen voor het uiteengaan van partijen. Het voormalige gezinsinkomen heeft de vrouw daarbij geschat, mede aan de hand van haar kennis op grond van de boekhouding die de vrouw jarenlang heeft verzorgd. De man heeft daartegen aangevoerd dat de vrouw haar behoefte daarmee niet concreet heeft aangetoond. De vrouw had volgens de man haar huwelijksgerelateerde behoefte moeten onderbouwen op een wijze die aansluit bij het (sobere) uitgavenpatroon van partijen, in plaats van met niet onderbouwde gegevens van gestelde huurinkomsten. De man wijst er voorts op dat partijen alleen hebben geleefd van de netto huurinkomsten, maar dat deze ook deels weer werden geïnvesteerd in de panden, bijvoorbeeld voor onderhoud en verbouwingen. Volgens hem bedraagt de behoefte van de vrouw niet meer dan € 719,40 netto per maand in 2013.
5.3
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, haar stelling dat zij behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage onvoldoende onderbouwd. Volgens vaste rechtspraak dient, wanneer het gebruik van (uitsluitend) de hofnorm wordt betwist, zoals in deze zaak, de behoefte in beginsel nader te worden onderbouwd. Zowel ten aanzien van het uitgavenpatroon tijdens het huwelijk, alsook ten aanzien van de reële of te verwachten kosten van haar levensonderhoud, heeft de vrouw onvoldoende gegevens overgelegd om de door haar gestelde behoefte te onderbouwen. De vrouw heeft weliswaar aangevoerd dat zij niets kan aantonen omdat de man zonder toestemming van de vrouw onder meer de volledige boekhouding inclusief alle financiële stukken, de privé-administratie en de bankgegevens uit haar woning heeft gehaald, maar de man heeft dit betwist. In elk geval valt niet zonder meer in te zien dat de vrouw niet op andere wijze aan de benodigde gegevens heeft kunnen komen. Wat daar verder van zij, in de periode voordat partijen uit elkaar gingen leefden zij van de netto huuropbrengsten uit de verhuur van diverse panden, waarbij als vaststaand kan worden aangenomen dat van de opbrengsten de kosten betreffende de panden werden voldaan en een deel werd geïnvesteerd. Van welk bedrag partijen daadwerkelijk hebben geleefd is, ondanks de vele stukken die over en weer zijn ingebracht, niet vast te stellen. Om een goed beeld te krijgen van de huwelijksgerelateerde behoefte had de vrouw, op wie immers de stelplicht rust, op zijn minst een opgave dienen in te brengen van de (globale) uitgaven die partijen hadden gedurende de laatste periode voordat zij uit elkaar gingen. Zij had voorts het hof over dit aspect meer inzicht kunnen geven door een lijst te maken van haar huidige lasten en uitgaven. Ook dit is achterwege gebleven.
5.4
Volgens het hof is wel voldoende komen vast te staan dat de vrouw enige behoefte heeft, nu er voldoende aanwijzingen zijn dat partijen tijdens het huwelijk in enige mate van welstand leefden. Daarnaast hebben partijen, nadat hun zoons het beheer van de panden hadden overgenomen, aanvankelijk elk € 2.000,- netto per maand aan leefgeld ontvangen, terwijl er verder nog bepaalde kosten voor partijen werden voldaan tot een bedrag van circa € 780,- per maand. De precieze hoogte van de behoefte van de vrouw kan echter, gelet op wat onder 5.3 is overwogen, niet worden vastgesteld.
5.5
Het hof zal thans beoordelen of en in welke mate de vrouw redelijkerwijs in staat is eigen inkomen te verwerven, welke omstandigheid van invloed is op de omvang van haar behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man. De man is van mening dat de vrouw door middel van verhuur van het aan haar toebedeelde pand aan [de a-straat] te [A] haar eigen inkomsten kan verwerven. Omdat het vermogen bij helfte is verdeeld zou volgens de man ieder van partijen in het eigen levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De vrouw betwist de door de man genoemde verdiencapaciteit uit verhuur van het pand aan [de a-straat] te [A] . Het pand is volgens haar (door toedoen van de man) van binnen vernield en volledig verwaarloosd. Voordat de vrouw het pand kan verhuren zal het volledig moeten worden opgeknapt, en daarvoor ontbreken de middelen.
5.6
Niet in geschil is dat het vermogen bij helfte is verdeeld, ieder van partijen panden heeft toegedeeld gekregen, en dat ieder uit de exploitatie (van een deel) daarvan inkomsten kan genereren, zoals partijen tijdens hun huwelijk hebben gedaan. De vrouw stelt dat zij het aan haar toegedeelde pand aan [de a-straat] te [A] op dit moment niet kan verhuren, maar heeft deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de vrouw gelegen om bijvoorbeeld door middel van een rapport van een deskundige (makelaar) aan te tonen dat het pand niet (meer) geschikt is voor verhuur. Omdat de vrouw dit heeft nagelaten kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre de vrouw (niet) in staat is om zelf in haar onderhoud te voorzien. Het hof zal daarom de beschikking vernietigen en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie alsnog afwijzen.
Draagkracht van de man/vrouw
5.7
Omdat de eerdere grieven van de man slagen, behoeft de derde grief betreffende de draagkracht van partijen geen nadere bespreking.
Terugbetalingsverplichting
5.8
In het vorenstaande ligt besloten dat het hof ambtshalve moet beoordelen of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de man terugbetaalt. Daarbij is onder meer relevant de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting, hetgeen is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen, in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt, of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte, en het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen. In dit kader is het hof gebleken dat de vrouw ter zitting heeft gesteld dat er tot dan toe nog geen enkel bedrag aan partneralimentatie was betaald. Daarnaast staat vast dat de man in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap een substantieel geldbedrag aan de vrouw dient te voldoen. Indien en voor zover er alimentatiebetalingen door de man zijn gedaan, acht het hof de vrouw in staat om deze (eventueel door middel van verrekening) aan de man terug te betalen.
Proceskosten
5.9
Omdat de vrouw in het ongelijk is gesteld, en het een geschil tussen ex-echtgenoten betreft, bestaat geen aanleiding de man in de proceskosten te veroordelen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 14 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 19 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.